Kamervragen Koser Kaya over het bericht dat huisartsen gedwongen moeten worden tot hulp bij euthanasie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

22 december 2008

PG-K-U-2895627

Antwoorden van staatssecretaris Bussemaker op de vragen van het Kamerlid Koser Kaya (D’66) over het bericht dat huisartsen gedwongen moeten worden tot hulp bij euthanasie (Ingezonden 17 november 2008).

Vraag 1

Wat is uw reactie op de stelling van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) dat artsen die weigeren mee te werken aan euthanasie of hulp-bij-zelfdoding en ook niet doorverwijzen naar een andere arts tuchtrechtelijk moeten worden vervolgd?

Vraag 2

Deelt u de mening dat een arts die medewerking aan euthanasie weigert en vervolgens niet doorverwijst naar een andere arts zich niet opstelt als een goed hulpverlener? Zo neen, waarom niet?

Vraag 3

Deelt u voorts de mening dat de patiënt de hulp moet krijgen die hij/zij vraagt en waar hij/zij recht op heeft en dat de patiënt erop moet kunnen vertrouwen dat de arts die zorg levert?

Vraag 4

Gaat u ervoor zorgen dat de KNMG-richtlijn in overeenstemming komt met goed hulpverlenerschap, zoals dat in de wet is vastgelegd?

Antwoord 1 - 4

Euthanasie is strafbaar onder het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, tenzij het is begaan door een arts, die daarbij voldoet aan de zorgvuldigheidseisen van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en ervan melding maakt. Een patiënt heeft geen recht op euthanasie. Noch heeft een arts de plicht om een verzoek tot euthanasie in te willigen. Wel heeft een patiënt altijd het recht om een verzoek om levensbeëindiging te doen. Het is aan de arts om te bepalen of aan de zorgvuldigheidscriteria wordt voldaan en of een verzoek om levensbeëindiging daarmee kan worden ingewilligd. De arts is dan ook juridisch verantwoordelijk voor het inwilligen van een verzoek.

Patiënten – zeker als het gaat om een verzoek om levensbeëindiging – bevinden zich in een afhankelijke positie. Een arts dient zich hiervan altijd bewust te zijn. Zijn of haar professionaliteit is dan ook cruciaal.
In het kader van goed hulpverlenerschap is het van belang dat de arts in een vroeg stadium aangeeft wanneer hij of zij uit principiële overwegingen niet wil ingaan op een verzoek om levensbeëindiging. Op dat moment kan er nog doorverwijzing plaatsvinden of bestaat er nog de mogelijkheid voor de patiënt om een arts te zoeken die mogelijk wel invulling wil geven aan een eventueel verzoek om levensbeëindiging te zijner tijd.

Het kan ook voorkomen dat een arts vindt dat niet aan de zorgvuldigheidscriteria van de wet wordt voldaan. De arts dient dit met de patiënt te bespreken, waarbij de patiënt kan overwegen om een andere huisarts te zoeken. In de praktijk kan dit problematisch zijn, onder meer door de gezondheidstoestand van de patiënt.

Feit is dat de patiënt afhankelijk is van de arts voor inwilliging van zijn of haar verzoek. Daarom is heldere communicatie in een vroeg stadium van belang.
Indien de patiënt of diens familie een klacht heeft ten aanzien van het (niet) handelen van de arts, is het bespreken ervan met de arts de eerste aangewezen weg. Een eventueel besluit om de klacht bij een orgaan in te dienen, is vervolgens aan de patiënt of diens familie.

De richtlijn van de KNMG is mijns inziens in overeenstemming met de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst.