Toespraak van minister mr. J.P.H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij de opening van het Mobiliteitscentrum op maandag 15 december 2008 in Eindhoven
Dames en heren,
Ik sta hier met gemengde gevoelens.
Aanleiding zijn de economische ontwikkelingen. Die zijn zorgwekkend. Het Centraal Planbureau houdt rekening met een stijging van de werkloosheid, van 4 procent dit jaar, naar 6,5 procent in 2010. Die werkloosheid is gevolg van een substantiële krimp van de economie.
Anderzijds ben ik niet ontevreden over de snelheid waarmee gereageerd wordt op die ontwikkelingen. Overal in het land worden mobiliteitscentra ingericht. Die moeten het mogelijk maken werkloosheid te voorkómen door werknemers tijdig naar nieuw werk te begeleiden, om- en bij te scholen, of te detacheren bij een andere werkgever. Vandaag mag ik het mobiliteitscentrum hier in Eindhoven openen. Vóór het einde van het jaar zullen er meer volgen. Dat geeft de burger moed.
Eindhoven is zelfs niet de eerste. Dat was Rotterdam. Dat ging zelfs zo snel dat de wethouder het kennelijk de volgende dag alweer vergeten was…
Het opzetten van mobiliteitscentra is te vergelijken met het inzetten van genietroepen. Dat gebeurt in crisistijd. In noodsituaties. Als er snel verbindingen tot stand moeten worden gebracht. Dan maakt het niet uit hoe het gebeurt, als het maar gebeurt en men veilig naar de andere kant komt.
Zulke acute situaties doen zich nu ook voor op de arbeidsmarkt. Door de kredietcrisis, door acuut verlies aan orders, dreigen werknemers aan de kant te komen staan, terwijl er elders vraag naar ze is. Dat vraagt om snel, slim en slagvaardig optreden teneinde deze werknemers met directe en doelgerichte dienstverlening van werk naar werk te helpen.
Wij staan nog maar aan het begin van de crisis. Die tegenhouden kan niet. Het gaat niet om het tegengaan van werkloosheid, maar om het behouden en scheppen van werkgelegenheid. Niet om het behouden van wat verouderd is, maar om mogelijk te maken van wat nieuw is. Niet de ontwikkelingen tegenhouden, maar de problemen zo goed mogelijk op te lossen. De vraag is: hoe komen wij er goed mogelijk door en hoe komen wij er zo sterk mogelijk uit? Het beleid is gericht op 1: het waarborgen van wat de economie mogelijk maakt, 2: op het wegnemen van onnodige knelpunten bij het ontwikkelen van economische activiteiten en 3: op het doorvoeren van veranderingen. Wel moeten onnodig verlies aan werk, kennis en kapitaal door overhaaste aanpassingen worden voorkomen. Verandering en aanpassing zijn onvermijdelijk.
De veranderingen geraken in een stroomversnelling en daarom is het zaak om houvast te bieden en de goede bedding te vinden, maar niet om te proberen om de stroom tegen te houden. Dat geldt ook voor ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en bij pensioenen. Zij staan onder de huidige omstandigheden onder sterke druk. Bij de aanpak moet de nadruk liggen op versterking van het aanpassingsvermogen van bedrijven en op het aanpassingsvermogen van werknemers. Dit geldt temeer daar aangenomen mag worden dat de schokken die wij nu ervaren de eerste zijn van een serie schokken. Zij hebben te maken met de verschuivende economische verhoudingen in de wereld, met stijging van de energieprijzen en bovenal met de voortgaande verandering onder de druk van de demografische wijzigingen die een aanhoudend arbeidstekort met zich meebrengen. Dat tekort verdwijnt niet met de huidige situatie, ook al zullen er wisselingen zijn vanwege conjuncturele ontwikkelingen. Aanpassingvermogen is het sleutelwoord. Het gaat om behoud en creatie van werk met perspectief in plaats van om behoud van arbeidscontracten zonder werk.
Mobiliteitscentra spelen daarbij een belangrijke rol als schakels in de arbeidsmarkt. Wat we nu verwachten van de mobiliteitscentra is: inventiviteit en improvisatievermogen, creatieve en constructieve oplossingen. Om te voorkómen dat mensen werkloos aan de kant komen te staan.
De kracht zit 'm ook in een brede, ingenieuze voorbereiding en intensieve samenwerking.
Mobiliteitscentra zijn nieuw, maar we hebben er al wel enige ervaring mee. Bijvoorbeeld met het mobiliteitscentrum Automotive, in Sittard.
Van deze en andere ervaringen hebben we kunnen leren.
We weten wat de succesfactoren zijn.
We weten dat het essentieel is dat publieke en private partijen positief samenwerken.
We weten dat het belangrijk is dat alle betrokkenen zich bewust zijn van de urgentie van het probleem én bereid zijn om inventief en intensief naar oplossingen te zoeken. Via detachering. Via scholing. Via een proefplaatsing. Alles moet uit de kast worden gehaald met klantgericht maatwerk.
Van die kennis kan nu goed gebruik worden gemaakt bij het op poten zetten van nieuwe mobiliteitscentra. Ik heb UWV en CWI gevraagd deze organisatie op zich te nemen. In samenwerking met alle betrokkenen in de regio. Publiek en privaat. Daar is vaart mee gemaakt. Landelijk zijn er dertig locaties startklaar om als mobiliteitscentrum te beginnen.
In de regio's is gekozen voor plusvestigingen van de Werkpleinen. Dat zijn de locaties die naast de reguliere dienstverlening een regionale functie vervullen en extra activiteiten verrichten richting werkgevers.
Voor landelijk opererende ondernemingen en sectoren is er het landelijke coördinatiecentrum dat als een Mobiele Eenheid kan worden ingezet.
Wanneer de mobiliteitcentra werkelijk aan de slag gaan en wat ze gaan doen, is afhankelijk van de specifieke situatie in een regio of in een sector.
De mobiliteitscentra kunnen gedwongen ontslagen voorkómen. Zeker in regio's en sectoren waar veel vacatures zijn. De arbeidsmarkt biedt nog altijd ruimte om mensen van werk naar werk te begeleiden. In geval van werktijdverkorting kunnen de mobiliteitscentra ook begeleiding bieden bij detachering en scholing.
Ik zie veel mogelijkheden voor de mobiliteitscentra en heb voor dit jaar dan ook vijf miljoen euro ter beschikking gesteld voor het opzetten van deze centra.
Het blijven tijdelijke oplossingen om mensen in specifieke situaties van werk naar werk te helpen. Maar de manier van werken met mobiliteitscentra biedt wel mogelijkheden om verder te bouwen aan structurele verbeteringen om de arbeidsparticipatie te verhogen en het aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt te versterken. De maatregelen die we nu nemen moeten er uiteindelijk toe leiden dat we niet zwakker, maar sterker uit de crisis komen. Door de vergrijzing en ontgroening lopen we op de middellange termijn nog steeds aan tegen een dalende beroepsbevolking en stijgende arbeidstekorten in sectoren als de zorg, het onderwijs, de metaal, de bouw, de schoonmaak en het vervoer. Vandaar dat ik op spoed aandring bij de Stichting van de Arbeid om voortgang te maken met het in kaart brengen van de (vervangings)vraag in sectoren. Om de plaatsen in te nemen van ouderen die met pensioen gaan, zijn er gewoon mensen nodig. Nu en op langere termijn.
Het is goed om te zien dat bedrijven zelf ook praktisch oplossingen zoeken. Zo zorgen TNT en de schoonmaaksector samen voor de omscholing van postbodes tot gespecialiseerde gevelreinigers.
Ook de samenwerking tussen publieke en private partijen rond de mobiliteitscentra biedt perspectief. Zo heeft de ABU aangeboden om de intercedenten van uitzendbureaus in te schakelen op de mobiliteitscentra: dan kan het UWV deze ‘uitzendkrachten’ inhuren. Dat is een vorm van samenwerking met toekomstmogelijkheden.
En er ontstaan niet alleen mobiliteitscentra rond de Werkpleinen. Zo is men in de metaal bezig met een eigen aanpak. Dat juich ik ook toe. Deze tijd vraagt om innovatief denken. Over mobiliteit, over scholing, over inzetbaarheid. Het gaat erom dat we werknemers van wie het werk verdwijnt zo snel mogelijk naar ander werk begeleiden. De oplossing ligt niet in het behoud van arbeidscontracten waarvoor geen werk is, maar in het vinden van werk waarvoor geen arbeidscontracten zijn. Dat bepaalt het beleid.
Vanuit die optiek is ook belangrijk op welke wijze we werk en innovatie kunnen bevorderen. Daar ligt het perspectief. In die gevallen dat de vraag en opdrachten tijdelijk abrupt zijn weggezakt, maar er op korte termijn zicht is op geheel of gedeeltelijk herstel, is er ook de mogelijkheid van werktijdverkorting.
Tot dusver is het gebruik daarvan nog relatief beperkt. Er zijn meer dan 90 bedrijven die WTV toepassen en daarbij gaat het om ongeveer 75.000 uren. Er worden nu nog relatief veel bedrijven afgewezen omdat ze nog niet aan het 30%/2maanden-criterium voldoen. Naar verwachting zal een groot deel van deze bedrijven in de loop van december wel in aanmerking komen. Tegen het eind van de maand zal het gebruik van de regeling dan ook aanzienlijk hoger liggen, maar ik verwacht niet dat de regeling vóór die tijd uitgeput zal zijn.
Dames en heren,
Ik ben klaar voor de officiële openingshandeling. Ik denk dat we elkaar in Eindhoven kunnen feliciteren met de samenwerking tussen publieke en private partijen. Er is sprake van een regionale aanpak, waarbij ook de omgeving van Eindhoven en Helmond is betrokken.
Ik moet oppassen dat ik niet té enthousiast ga klinken, want de omstandigheden die ons dwingen tot het oprichten van mobiliteitscentra zijn natuurlijk niet positief. Het is als bij het werk van de genie: de omstandigheden waaronder het gebeurt zijn zorgwekkend, maar de manier waarop het gebeurt, is bemoedigend.