Toespraak van de minister-president ter gelegenheid van de Dodenherdenking bij het nationale monument voor de koopvaardij De Boeg, Rotterdam
Vandaag zijn wij hier bij elkaar om de duizenden zeelieden uit ons Koninkrijk te herdenken die zich in de Tweede Wereldoorlog hebben ingezet voor onze vrijheid en die hun vaderland niet terugzagen.
Flink en onverstoorbaar deden zij hun plicht. Ver van huis. Ver van hun geliefden. In een door oorlog verscheurde wereld waarin veilige wateren en beschutte havens een uitzondering waren.
Terwijl Nederland en Nederlands-Indië bezet waren, werkten meer dan 18.000 inwoners van ons Koninkrijk op vrachtschepen, passagiersschepen, kustvaarders en vissersboten aan onze bevrijding. Zij lieten de dunne draad van de vrijheid niet breken, hoe guur de storm ook was en hoe hoog de golven ook gingen. Dat wij hier vandaag in vrijheid kunnen staan, hebben we óók aan hen te danken.
De essentiële rol van de koopvaardij in de Tweede Wereldoorlog kan niet genoeg worden beklemtoond.
· Het was de koopvaardij die de eerste wond opliep die de oorlog ons land toebracht. Dat was al op 9 september 1939, toen het vrachtschip Mark - met een lading hout op weg van Zweden naar Rotterdam - op een Duitse mijn liep en verloren ging.
· Het was de koopvaardij die in die bange dagen eind mei 1940 redde wat er te redden viel en meehielp bij de evacuatie van Britse en Franse troepen uit Duinkerken. Meer dan 22.000 bevriende militairen werden door Nederlandse schepen in veiligheid gebracht.
· Het was de koopvaardij die vier jaar later - in juni 1944 - de eerste adem van de vrijheid hielp brengen aan de kusten van West-Europa. Tientallen Nederlandse schepen werkten toen actief mee aan de landing van de geallieerde troepen op de kust van Normandië.
Wie het niet zelf heeft ervaren, kan zich moeilijk voorstellen hoe het leven op de koopvaardijschepen in die jaren was. 'Ik was voor achttien dagen weggegaan en kwam na zes jaar terug'. Dat zijn woorden van een opvarende die de oorlog overleefde. Zes jaar lang zwierf hij met zijn schip over de wereldzeeën en werkte hij mee aan het transport van militairen op vijf continenten.
Onder de vele verhalen die ons zijn overgeleverd, zijn gruwelijkheden die ons begrip te boven gaan. Bemanningsleden van getorpedeerde schepen die vele weken lang ronddreven op een vlot, levend van rauwe vis en van regenwater dat opgevangen werd in een zeiltje. Zeelieden die zagen hoe hun collega's door mitrailleurkogels werden geraakt.
Ook degenen die rampen bespaard bleven, dragen hun herinneringen een leven lang mee. Duizenden opvarenden verkeerden in permanent gevaar en in voortdurende angst. Niet alleen de manschappen aan dek, maar ook het personeel in de machinekamer. Soms 90 traptreden diep, weerloos, in de wetenschap dat men er nooit uit zou komen in geval van een bominslag.
De thuiskomst van deze helden - in een land dat volop bezig was met zijn wederopbouw - was vaak kil. Voor hun verhalen was weinig belangstelling. De verdiende erkenning bleef lang uit.
Dat de mannen van de koopvaardij in die oorlogsjaren de basis hadden helpen leggen voor onze herwonnen vrijheid, zag Nederland aanvankelijk over het hoofd.
Pas later kwam het begrip. Pas later kwam de waardering. Er past grote bewondering voor de kracht, de saamhorigheid en de onverzettelijkheid waarmee de bemanningsleden van de Nederlandse koopvaardijschepen zich in die oorlogsjaren hebben geweerd. Dat geldt ook voor het doorzettingsvermogen van hun familieleden aan wal die er tijdens de bezetting alleen voorstonden.
In 2004, bij de herdenking van de invasie in Normandië, vroeg ik aan een Nederlandse veteraan of hij in 1944 niet bang was geweest. Zijn antwoord zal ik nooit vergeten. Hij zei: "nee, als je voor jezelf de fundamentele keuze hebt gemaakt om te vechten voor de vrijheid, dan laat je de angst achter je".
Vandaag getuigen wij van onze dankbaarheid aan al deze mensen. We vergeten hen niet. Mede dankzij hen werd de zee weer vrij, en bereikte ons volk na vijf jaren van gevaar, pijn en verlies, een veilige haven.