Ambtenaar onbekend met aangifteplicht bij vermoeden van ambtscriminaliteit
Hoewel vier van de vijf ambtenaren niet weten dat ze daartoe verplicht zijn, zullen de meesten een vermoeden van een strafbaar feit van een collega melden aan hun leidinggevende. Het aantal keren dat in Nederland aangifte wordt gedaan bij de politie of het openbaar ministerie ligt op tenminste 150 gevallen per jaar. Het werkelijk aantal gevallen van ambtscriminaliteit zal hoger liggen. De meeste ambtenaren zijn niet of onvoldoende op de hoogte van de verschillende regelingen, zoals de plicht tot aangifte en de klokkenluidersregeling en de verhouding van deze regelingen tot elkaar. Ook is er niet altijd voldoende kennis in de organisatie over het disciplinaire traject in relatie tot het strafrechtelijke traject.
Dat zijn de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek “Ambtscriminaliteit aangegeven?” dat vandaag door minister Hirsch Ballin van Justitie naar de Tweede Kamer is gestuurd samen met een brief waarin een reactie staat op de uitkomsten van het onderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd door het Arnhemse Bureau Beke in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek –en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie (WODC).
Uit het onderzoek komt naar voren dat 80 procent van de ondervraagde ambtenaren niet bekend is met de aangifteplicht. Toch zullen de meeste ambtenaren bij (een vermoeden van) een strafbaar feit daarvan melding maken bij hun leidinggevende. Volgens de procedures doet ook niet de ambtenaar zelf aangifte, maar de ambtelijke leiding. Kan of wil een ambtenaar niet melden bij zijn leidinggevende, dan kan hij terecht bij een vertrouwenspersoon of zich rechtstreeks wenden tot het openbaar ministerie. Soms, zo blijkt uit het onderzoek, is de bescherming van de melder niet duidelijk geregeld en voelt men zich niet voldoende beschermd.
Er is ook onduidelijkheid over de verhouding tussen de plicht tot aangifte, de disciplinaire procedure uit het ambtenarenrecht en de klokkenluidersregeling. De aangifteplicht is dus maar één van de prikkels in een complex geheel dat bepaalt of er uiteindelijk wel of geen aangifte zal worden gedaan. Het onderzoek laat verder zien dat - met uitzondering van corruptiezaken - de kans reëel is dat een aangifte van ambtscriminaliteit niet leidt tot opsporing en vervolging. Als er binnen de organisatie al een disciplinaire maatregel is genomen, kiest het OM vaak voor een sepot of transactie. Daarnaast speelt gebrek aan bewijs en een gebrek aan prioriteitsstelling bij politie, rijksrecherche en OM een rol.
De onderzoekers vinden de twijfels over het functioneren van de aangifteplicht legitiem, met name door de onduidelijkheid over de verschillende regelingen. Het is evenwel de vraag of dit erg is, zo stellen de onderzoekers, omdat veel ambtenaren misstanden immers intern melden. Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van deskresearch, dossieranalyse, interviews en een enquête onder ambtenaren. Daarbij hebben de onderzoekers het complexe fenomeen van de aangifteplicht geplaatst binnen het bredere kader van het integriteitsbeleid van de overheid en de klokkenluidersregeling.
In zijn reactie op het onderzoek schrijft de minister dat hij door voorlichting meer bekendheid wil geven aan de aangifteplicht en daarbij ook de relatie met de klokkenluidersregeling zal verduidelijken. Dit gebeurt in samenwerking met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ook met betrekking tot de door de onderzoekers geconstateerde onzekerheid in de praktijk over de reikwijdte van het begrip ambtenaar in artikel 162 Sv, is betere voorlichting nodig. De minister zal bezien op welke wijze de reikwijdte van artikel 162 Sv kan worden verduidelijkt, wat betreft de organen of organisaties waarop de aangifteplicht van toepassing is.
De minister bestrijdt dat het openbaar ministerie onvoldoende prioriteit geeft aan ambtscriminaliteit. Dat niet iedere zaak wordt vervolgd, wil immers nog niet zeggen dat deze zaak niet of onvoldoende door het openbaar ministerie is gewogen. Het OM kan bijvoorbeeld op basis van het proportionaliteitsbeginsel besluiten dat een genomen disciplinaire maatregel voldoet en daarmee verdere vervolging niet wenselijk wordt geacht. Wel wordt kennelijk de terugkoppeling over de strafrechtelijke afdoening van ambtscriminaliteit als onvoldoende ervaren. Om dit te verbeteren is het goed wanneer van tevoren door zowel het OM als het betreffende bestuursorgaan afspraken worden gemaakt over de wijze hoe met een bepaalde zaak wordt omgegaan. Dit bevordert een effectieve en efficiënte aanpak van ambtscriminaliteit.
In de praktijk komt het erop neer dat bij relatief ‘minder ernstige’ vormen van ambtscriminaliteit, zoals bijvoorbeeld bij verduistering van goederen in dienstbetrekking, de aangever duidelijk kan maken of hij op de hoogte wil worden gehouden van het verdere verloop van de zaak. Een meer uitgebreide terugkoppeling wordt gereserveerd voor de ernstige vormen van ambtscriminaliteit, zoals bijvoorbeeld corruptie. Als het bestuursorgaan een gemeente betreft, kan de terugkoppeling in de lokale driehoek gebeuren.