Toespraak minister Donner bij het Boaborea-symposium `Van Baanzekerheid naar Werkzekerheid` op 3 december 2008 in Soestduinen

Dames en heren,

We kennen ingenieur Lely als de man van de afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee. Negentig jaar geleden, in 1918, loodste hij zijn Zuiderzeewet door het parlement…

Ik zie wat vragende blikken in de zaal. 'Ingenieur Lely? De Zuiderzee? Heeft de minister per ongeluk de verkeerde tekst voor zijn neus?'

Nee, ik kan u geruststellen, ik heb de goede toespraak meegenomen. Ik wilde u namelijk vertellen dat ingenieur Lely niet alleen de man van de Zuiderzeewet was, maar dat hij twintig jaar eerder, in 1898, al een ánder belangrijk wetsontwerp bij de Tweede Kamer had ingediend: de Ongevallenwet. De éérste sociale verzekeringswet van ons land.

Dat we nu nog niet de 110e verjaardag van deze historische wet vieren, is mede toe te schrijven aan mijn geestverwant, Abraham Kuyper. De voorman van de Anti-Revolutionaire Partij had nogal wat kritiek op het eerste ontwerp van Lely en noemde het op essentiële onderdelen 'on-Nederlandsch, bureaucratisch en socialistisch.' U herkent kritiek die nu de VVD niet zou misstaan, maar voor wie het vergeten was: Lely was een liberaal.

Het eerste, breed bekritiseerde wetsontwerp van Lely kwam niet door het parlement. Het tweede wel. Daarmee kregen we, in 1901, onze eerste Ongevallenwet. Een wet die arbeiders in een groot aantal bedrijfstakken verzekerde tegen de financiële gevolgen van een bedrijfsongeval. Ongevallen werden opgevat als risico's die inherent zijn aan het productieproces. De wet verschafte de slachtoffers een aanspraak tot schadevergoeding op de staat. Die vergoeding omvatte zowel loonderving als geneeskundige kosten. De staat verhaalde deze kosten op de werkgevers.

Lely stond dus niet alleen aan de wieg van de inpoldering van de Zuiderzee, maar ook van de indamming van de onzekerheid van slachtoffers van bedrijfsongevallen.

De aard van arbeid is sinds die tijd volkomen veranderd. We kennen steeds minder fysiek zware arbeid en werknemers die zware arbeid moeten verrichten, worden steeds beter beschermd.

De betekenis van arbeid is ook veranderd. Het is niet meer zo dat we ons leven lang in het zweet des aanschijns ons brood verdienen; arbeid is meer en meer een basis voor persoonlijke ontwikkeling en maatschappelijke betrokkenheid.

Vormde arbeid aanvankelijk veelal een bedreiging voor een lang en gezond leven; nu is het veelal ook een voorwaarde voor een lang en gezond leven.

Dat is een fundamentele verandering die ook om een fundamenteel andere visie op sociale zekerheid en arbeidsbescherming vraagt. Als arbeid ook een voorwaarde is voor gezondheid, kan sociale zekerheid niet volstaan met het verzekeren van een uitkering bij ziekte of handicap, maar zal de sociale zekerheid meer moeten dienen tot re-integratie en activering van mensen die met een arbeidsbeperking aan de kant staan.

De gezondheid van werknemers nu is niet te vergelijken met die van de arbeiders in de dagen dat het IJsselmeer nog Zuiderzee was. We leven langer, we leven gezonder, we verrichten minder zwaar en gevaarlijk werk.

Dat blijkt ook uit cijfers die ik vorige week naar de Tweede Kamer heb gestuurd.

Het ziekteverzuim is stevig en structureel gedaald. Rond 1990 was het ziekteverzuim opgelopen tot 8 procent. Nu is dat bijna gehalveerd tot iets meer dan 4 procent.

De kans op een arbeidsongeval ligt in Nederland lager dan gemiddeld in Europa. Het aantal arbeidsongevallen lijkt zich, na jaren van daling, te stabiliseren.

Meer dan negen op de tien werknemers geven aan een goede tot zeer goed gezondheid te hebben.

Het is goed om af en toe bij stil te staan bij de geboekte gezondheidswinst. Onze aandacht richt zich soms zó op wat er niet goed gaat, dat we de structurele vooruitgang uit het oog verliezen. Investeringen in goede en gezonde arbeidsomstandigheden zijn investeringen die vaak pas op langere termijn lonend blijken.

Het is nodig om daar bij stil te staan, ook als we nadenken over het thema van baanzekerheid naar werkzekerheid. Want de basis van welke zekerheid dat dan ook, is de zekerheid van gezonde, veilige arbeid, die de basis is voor bestaanszekerheid en maatschappelijk betrokkenheid.

Die zekerheid hebben we opgebouwd rond de vaste arbeidsovereenkomst tot werk dat door één werkgever wordt geboden aan één werknemer. Daardoor zijn in de loop van de tijd de overgangen van een baan naar een andere ook steeds moeilijker geworden; door pensioenbreuk, verlies aan rechten en aan opgebouwde zekerheid.

Die zekerheid keert zich steeds meer tegen zichzelf. Banen zijn niet meer voor het leven. Dat willen we ook niet. We wisselen steeds vaker van baan, maar hebben onze arbeidsmarkt en sociaal zekerheid nog ingericht om ons daartegen te beschermen. We besteden meer geld aan afvloeiing en werkloosheid dan aan inzetbaarheid en mensen naar een andere baan helpen. Dat beantwoordt wel meer aan economische werkgelegenheid, aan de maatschappelijke werkgelegenheid en demografische werkgelegenheid.

Ook onze arbeidsmarktpolitiek vraagt om een langetermijnvisie. Werktijdverkorting of niet, op langere termijn lopen we nog steeds aan tegen een structureel tekort aan arbeidskrachten. Zowel kwalitatief als kwantitatief. De kredietcrisis kan van alles vertragen, maar niet de vergrijzing. Door vergrijzing en ontgroening zal de potentiële beroepsbevolking de komende jaren blijven dalen en zal de vervangingsvraag blijven stijgen. Niet alleen in de zorg, ook zorgverzekeraars staan onder druk, en het onderwijs, maar ook in de techniek en andere sectoren die essentieel zijn voor onze economie. Daarom blijft het kabinetsbeleid ook onverminderd gericht op het verhogen van de arbeidsparticipatie.

Wat nodig is, is een verandering op een groot aantal terreinen. Het zal ook primair vanuit de arbeidsmarkt zelf moeten komen. Het is niet alleen een kwestie van onze zekerheden veranderen of vervangen. Er moet een nieuwe zekerheid komen; dat men als men zijn baan verliest, snel en makkelijk weer een andere kan vinden. Dat begint al met de Poortwachtercentra. Nu in deze crisis moet detachering dan ook versterkt worden.

Het betekent ook dat onze sociale zekerheid gericht moet worden op het weer aan het werk helpen van mensen en op het aan de gang krijgen van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. Wat daar voor nodig is verschilt van groep tot groep. De grootste groep is ouderen. Het kabinet heeft al een aantal maatregelen genomen;

Een premiekorting van 6500 € per jaar voor werkgevers die uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder in dienst nemen

Een premiekorting voor werkgevers die 62-plussers in dienst hebben of in dienst nemen.

En extra fiscale aftrek voor 62-plussers die doorwerken.

Een volgende prikkel is alweer in de maak. Afgelopen vrijdag heeft het kabinet besloten tot het instellen van een compensatieregeling, waardoor werkgevers, die langdurig werkloze 55-plussers in dienst nemen, minder financieel risico lopen. Wanneer deze oudere werknemers bij hun nieuwe werkgever langer dan dertien weken ziek zijn, compenseert het UWV de doorbetaling van het loon bij ziekte.

Stuk voor stuk maatregelen om ouderen aan het werk te helpen en te houden. De bereidheid om langer door te werken, neemt langzaam maar zeker ook weer toe. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden blijkt dat één op de drie werknemers tot het 65e jaar door wil werken. En twee op de vijf denken dat lichamelijk en geestelijk ook te kunnen. Van de werknemers tussen de 55 en 65 jaar schat de helft dat ze in staat zijn om tot hun 65e door te werken.

Dat is niet in alle sectoren gelijk. In de landbouw bijvoorbeeld is de wil om langer door te werken groter dan de verwachting dat de gezondheid dit ook toe zal laten. In de financiële dienstverlening daarentegen denken de meeste werknemers wel dat ze in staat zullen zijn om tot hun 65e door te werken, maar blijft de wil om dat te doen vér achter.

In de ene sector zullen we dus vooral het willen doorwerken moeten stimuleren en in de andere sector zullen we allereerst aandacht moeten hebben voor het kunnen doorwerken.

Maar in álle sectoren zal het beleid zich meer en meer moeten richten op het inzetbaar houden van werknemers. Niet alleen binnen de bedrijven, maar ook buiten de bedrijven. Juist nu we te kampen krijgen met stijgende en structurele krapte op de arbeidsmarkt, groeit de behoefte aan een geïntegreerde aanpak die zich richt op duurzame inzetbaarheid van werknemers. Dat vraagt om méér dan het verminderen en voorkómen van verzuim in een organisatie. Dat vraagt om een integrale aanpak.

Met sociale innovatie die vitaliteit, veiligheid en variatie in werk verbetert.

Met om- en bijscholing die een tijdige overstap naar ander werk mogelijk maakt.

Met een samenhangend beleid, waarbij een rookverbod in de horeca of het bestrijden van obesitas niet sec wordt gezien als gezondheidsbeleid, maar ook als beleid om het mensen mogelijk te maken langer en gezonder aan het werk te blijven.

Het is niet voor niets dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ooit het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid was. Gezondheid is een voorwaarde voor werk.

Maar, voeg ik daar onmiddellijk aan toe, ziekte sluit werk niet uit. Integendeel. Mensen met een chronische ziekte of een handicap zijn niet vanzelfsprekend arbeidsongeschikt.


Vanuit die invalshoek heeft het kabinet ook gekozen voor een fundamentele wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. In de bestaande wetgeving ligt de nadruk vooral op wat jongeren niet kunnen. In het wetsvoorstel dat ik enkele weken geleden bij de Tweede Kamer heb ingediend, staat voorop wat jongeren wel kunnen. De wetgeving wordt zo ingericht dat jongeren met een beperking een grotere kans krijgen op betaalde arbeid, zodat zij actief kunnen deelnemen aan de samenleving. Het belangrijkste doel van het wetsvoorstel is om jongeren met een beperking te ondersteunen bij het vinden en behouden van een baan bij een reguliere werkgever.

De Wajong blijft de functie van inkomensvangnet houden voor diegenen die geen arbeidsperspectief hebben, maar na aanvaarding van het wetsvoorstel door het parlement zullen nieuwe instromers allereerst recht hebben op arbeidsondersteuning in plaats van inkomensondersteuning. Jonggehandicapten die kunnen werken krijgen maximale ondersteuning bij het vinden en behouden van werk. De arbeidsondersteuning kan de vorm krijgen van begeleiding en bemiddeling bij het vinden van werk, persoonlijke ondersteuning van een jobcoach, werkplekaanpassingen, vervoersvoorzieningen, een concreet werkaanbod, een re-integratietraject, scholing en ook inkomensondersteuning.

Het wetgevende werk is hierbij het minst zware werk; het uitvoerende werk zal het zwaarst zijn. Jaarlijks zullen we in ieder geval voor 10.000 jongeren die instromen banen moeten vinden. Dat vraagt om medewerking van werkgevers en werknemers. De nieuwe werkregeling kan alleen een succes worden als werkgevers bereid zijn jongeren met een beperking in dienst te nemen. Parallel aan de parlementaire behandeling van het wetsontwerp werk ik dan ook aan een actieve benadering van werkgevers. Ik kan die banen niet creëren. Ik kan de sociale partners wel stimuleren en proberen te overtuigen van het sociale, economische en financiële belang om jongeren met een beperking in dienst te nemen.

Het is wat dit betreft ook goed om te zien dat Boaborea, samen met UWV en andere partners, zich sterk maakt voor de G-krachten, waarbij de G staat voor Gemotiveerd, Gekwalificeerd en Geschikt om te werken. De grootste groep jongeren in de Wajong is niet arbeidsongeschikt. Zij zijn alleen anders geschikt en hebben steun nodig. En die zullen we ook geven. Het is goed die boodschap sámen naar buiten te brengen.

Dames en heren,

Voor ik af ga ronden, wil ik nog even met u kijken naar ‘de tussenstand’ die Boaborea voor dit symposium heeft opgemaakt. Mijn oog viel als eerste op een statistiek over de resultaten van re-integratie. Ik zag een blauwe pijl de gezonde kant opgaan. Omhoog. Voor mij was het geen nieuws, ik weet dat de re-integratie steeds succesvoller en doelmatiger wordt, maar er bestaat hier en daar nog een beeld dat re-integratie veel kost en weinig oplevert. Dat beeld klopt dus niet. Het is goed om de vooruitgang, van publieke en private partijen, helder te presenteren.

Het gaat de goede kant op, maar we zijn er nog lang niet. De voorzitter van Boaborea, de heer van der Pol, schrijft dat ook in zijn voorwoord bij ‘de tussenstand’. Ik citeer: 'De resultaten zijn mooi, maar nog niet genoeg.’

Het is dan ook pas een tussenstand.

Er valt nog veel te doen. Het is dan ook een prima initiatief dat Boaborea vandaag een symposium organiseert dat zich richt op de uitdaging waar we met elkaar voor staan: hoe zorgen we dat mensen langer en gezonder aan het werk blijven?

Waar we vaak op zoek gaan naar één oplossing voor een probleem, kunnen we nu beter op zoek naar méérdere oplossingen om het probleem van verschillende kanten aan te pakken. Meer mensen gezonder en langer laten werken, vraagt niet alleen inzet van werkgevers en werknemers op de werkplek, maar inbreng van alle betrokkenen, van arbo-medewerker tot zorgverzekeraar. Het is een gemeenschappelijk doel dat vraagt om een gemeenschappelijke aanpak. Om mensen op hun 65e, of later, gezond met pensioen te laten gaan, is méér nodig dat het verbeteren van de arbeidsomstandigheden binnen de bedrijven. Duurzaam investeren in arbeidsparticipatie is duurzaam investeren in inzetbaarheid en duurzaam investeren in gezondheid.

Het benodigde beleid kan zich dus niet beperken tot een of één departement. In de dagen dat de Ongevallenwet tot stand kwam, was er niet eens het ministerie van Sociale Zaken. Lely had al wel een apart ministerie van Arbeid bepleit, maar het was er nog niet van gekomen. Hij was minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid. En kwam dus met een wet om een eind te maken aan de Zuiderzee én een wet om een begin te maken met onze eerste collectieve en verplichte verzekering voor slachtoffers van bedrijfsongevallen.

Ministers van nu kunnen daar nog wel eens jaloers naar kijken. Naar Lely werd een stad genoemd. Ministers van nu mogen blij zijn - nou ja, blij? - als hun naam wordt gegeven aan een wijk, een gesubsidieerde baan of een belastingheffing.

Dank u.