Begrotingsbehandeling WWI

Spreektekst Begrotingsbehandeling WWI, 4 december 2008.

Geachte voorzitter,

Dank aan de fracties voor hun inbreng, die ik als heel inhoudelijk heb ervaren. Sommigen waren kritisch en prikkelend, anderen warden instemmend. Vragen die u bezighouden, maar mij ook. Voordat ik aan de beantwoording per onderwerp begin, wil ik - in aansluiting op de schriftelijke beantwoording gisteren - graag wat zeggen over mijn portefeuille in brede zin.

Dit Kabinet heeft zich tot doel gesteld de sociale samenhang te versterken. Iedereen hier wees op de snelle maatschappelijke veranderingen en toenemende diversiteit waarmee onze samenleving wordt geconfronteerd. Mevrouw Karabulut overdrijft niet als ze spreekt over het gevaar van segregatie.

Ik heb de eer Minister te zijn van een portefeuille die bij veel mensen zorgen oproept. Integratie staat zo dicht bij de mensen, dat het ze echt, oprecht, raakt.

Integratie is van alle tijden, en Nederland is altijd een migratieland geweest, zoals de heer Dijsselbloem ook constateerde in de eerste termijn. Het proces van integratie verloopt niet in een rechte lijn, het gaat in schokken en in fasen. Het begint met een fase van verlies en onbehagen. Bij de ontvangende samenleving om de veranderingen die men niet in de hand heeft en die zich in hoog tempo aandienen. En heimwee en een gevoel van 'anders zijn', 'er niet bijhoren' bij de nieuwkomers. Een gevoel dat de heer Dibi treffend verwoordde toen hij vroeg wanneer hij en andere nieuwe Nederlanders nou eindelijk eens hun koffers mogen neerzetten.

Daarna komt de fase van het conflict. Het integratiedebat bevindt zich op dit moment in die fase, een heftige fase.

Veel mensen in Nederland zijn, over bepaalde dingen, boos. Omdat ze overlast ondervinden op straat, omdat ze zich een vreemde voelen in hun eigen buurt, omdat ze zich storen aan veranderende omgangsvormen. Omdat ook hun kinderen geen stageplek kunnen vinden, maar ze menen dat voor hén te weinig wordt gedaan in verhouding tot de nieuwe Nederlandse kinderen. Omdat hun dochters gediscrimineerd worden, omdat de homosexuele leraar op school gediscrimineerd en gepest wordt. Omdat ze vinden dat hun vrijheid van meningsuiting wordt ingeperkt.

Er zijn nieuwe Nederlanders die het been niet kunnen bijtrekken, die er niet in slagen de kansen die er wel liggen, te grijpen. Die mensen dreigen de aansluiting met de maatschappij te verliezen en moeten geholpen worden. En er zijn bepaalde groepen die niet wíllen, die moedwillig rottigheid trappen, en die het samenleven voor hun omgeving zwaar op de proef stellen.

Ik wil een Minister zijn voor iedereen. Ik ben bereid om met iedereen in discussie te gaan en zal iedereen serieus nemen. Dus juist met de mensen die bezorgd zijn over de integratie. Sterker nog, ik deel hun zorgen, want ik maak gewoon deel uit van de samenleving. Maar ik ben ook optimistisch. Want er is ook goed nieuws.

Er zijn immers ook veel nieuwe Nederlanders die wél meedoen in de samenleving. Die de kansen wél pakken die Nederland hun biedt. Die er wat van maken. Dat blijkt ook uit de cijfers. De werkloosheid onder nieuwe Nederlanders neemt steeds verder af. Hun schoolresultaten verbeteren, langzaam maar zeker. De huwelijksmigratie is de laatste jaren gedaald. En er is onlangs een nieuwe Nederlander benoemd als burgemeester van één van de grootste steden van ons land. Als dat geen integratie is, dan weet ik het ook niet meer.

Voorzitter,

Als ik in deze gevoelige kwestie een motto mag hebben, dan is dat verzoening. Niet door problemen weg te schuiven, maar door ze met u, Tweede Kamer, in een open en faire samenwerking, te lijf te gaan.

Mijn betoog is een aantal blokken ingedeeld;

  1. Eerst ga ik in op Integratie en Inburgering
  2. Dan op Stedenbeleid en wijkenaanpak. Hier zal ik ook stilstaan bij de corporaties.
  3. Dan op het thema woningmarkt en kredietcrisis
  4. En ten slotte nieuwbouw en verstedelijking.

Integratie en inburgering

Voorzitter,

Ik hanteer vier simpele uitgangspunten.

  1. iedere Nederlander heeft gelijke rechten en gelijke plichten;
  2. we trekken niemand voor, maar wie extra hulp nodig heeft, die krijgt deze;
  3. wie extra hulp krijgt, moet die ook pakken;
  4. niet elk probleem waarbij een nieuwe Nederlander betrokken is, is een integratieprobleem.

De eerste - een open deur, maar toch - : iedere Nederlander heeft gelijke rechten, gelijke plichten. Dan heb ik het over rechtsgelijkheid en rechtshandhaving. We sluiten geen compromissen over de basiswaarden van onze samenleving (vrijheid van meningsuiting, gelijke behandeling, respect voor de wet en de rechtsstaat).

Ten tweede: we trekken niemand voor, maar wie extra hulp nodig heeft, die krijgt deze.

Iedereen moet de kans krijgen om zich te emanciperen en te ontplooien. Zodat hij/zij kan meedoen in de maatschappij. Dat geldt net zo goed voor oude als voor nieuwe Nederlanders. Het wegwerken van achterstanden bij nieuwkomers wil vooral zeggen: taal en opvoeding. Daar ligt de sleutel bij integratie.

Met de heer van der Staaij wil ik zeggen dat integratie uiteraard veel meer is dan inburgering alleen. Het gaat juist ook om onderwijs en om werk dat nieuwe Nederlanders kansen biedt.

Mevrouw van der Burg benadrukte terecht dat inburgeren en integreren samen moeten gaan met werken. Ik onderschrijf dit volledig maar ik wil het nog iets breder trekken. Door het combineren van inburgering met actieve deelname aan de samenleving is naar mijn idee het meest te bereiken. Dat kan inderdaad door werk, maar ook op andere manieren, bijvoorbeeld door het volgen van een opleiding of door vrijwilligerswerk. De ambitie van het Deltaplan om voor 80% van deze gecombineerde trajecten neem ik graag over. In januari zal ik hier in een brief op terugkomen.

Velen menen dat als gevolg van ons migratiebeleid in de afgelopen decennia te veel kansarme migranten zich in ons land hebben gevestigd. Ik denk dat niemand zo'n verband kan ontkennen. De heer Fritsma (PVV) spreekt echter in de tegenwoordige tijd, over dweilen met een openstaande kraan, met name bij huwelijksmigratie. De afgelopen jaren zijn de nodige maatregelen genomen. De inkomenseis en de leeftijd zijn verhoogd en de Wet inburgering buitenland is van kracht geworden. Deze maatregelen hebben hun uitwerking. Diverse kamerleden vinden dat we hierin verder moeten gaan. Misschien goed om eerst de feiten op een rijtje te zetten. De zogenaamde Machtigingen tot voorlopig verblijf zijn gedaald van 29.000 in 2004 tot 12.000 in 2007. Voor 2008 heb ik signalen vanuit de IND dat dit weer licht toeneemt. Dat laat zien dat we hier alert op moeten blijven. Maar de kraan van de heer Fritsma is voor dik de helft dichtgedraaid.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA) vindt dat we meer en hogere eisen moeten stellen aan migranten. Zij heeft hiervoor een aantal voorstellen gedaan. De meeste daarvan, zoals de eenmaligheid van huwelijksmigratie in het geval van misbruik, spreken mij zeer aan. Ik zal dit aankaarten bij de staatssecretaris van Justitie. Binnenkort krijgen we de evaluatie van de Wet inburgering buitenland en de andere maatregelen. Dan kom ik hier graag op terug.

Mevrouw Karabulut (SP) heeft met met haar tien-punten plan een constructief verhaal neergezet tegen segregatie. Zo onderschrijf ik ten volle haar inzet op gedifferentieerd bouwen. Ook sociale woningbouw in duurdere wijken. Over de voorstellen om tot gemengde scholen te komen wil ik graag verder debatteren.

De heer Dibi (GL) heeft voorgesteld het actieve kiesrecht voor de Tweede Kamer ook open te stellen voor migranten die langer dan vijf jaar in Nederland wonen. Laat ik vooropstellen dat hier de Minister van BZK over gaat. Persoonlijk vind ik het doel sympathiek, maar ik ben er toch niet voor. Ik ben met de heer Dijsselbloem van mening dat het verkrijgen van het kiesrecht voor de Tweede Kamer juist een meerwaarde moet zijn en blijven is van het verkrijgen van Nederlanderschap. Het kan daarmee een prikkel zijn om het proces van inburgering en naturalisatie versneld te doorlopen. Er is voor zover ik weet ook geen land in de wereld waar dit wel zo gaat.

Mijn derde uitgangspunt: wie extra hulp krijgt, moet die ook pakken!

Als we extra hulp bieden, dan moet daar wel gebruik van worden gemaakt. Lege klaslokalen bij inburgering of taalles zijn bizar en onacceptabel! Dat kunnen de betrokken nieuwe Nederlanders niet maken tegenover de rest van de bevolking.

Tegen mensen die niet op taalles gaan zeg ik: je doet jezelf te kort als je geen Nederlands spreekt. Maar je doet je ook je buren tekort, en je baas, en je collega's. Bovenal doe je je kinderen tekort als je geen Nederlands spreekt. Een kind dat pas op zijn vierde, als hij voor het eerst naar school gaat, Nederlands hoort, heeft een achterstand van vier jaar. Dat kan hij nauwelijks of niet inhalen. Maar ook om met ouders van klasgenootjes te kunnen praten, met de leerkrachten op school over de gang van zaken, of met hulpverleners in geval van opvoedingsproblemen, is het noodzakelijk om Nederlands te spreken! Voor ouders is het zeer noodzakelijk om Nederlands te spreken.

Inburgeren is geen vrijblijvende zaak. Mevrouw Verdonk heeft als Minister de stap genomen om inburgering wettelijk te regelen. De wet is destijds met 149 stemmen aangenomen. Ik zou er zelf ook voor hebben gestemd. Natuurlijk waren bepaalde onderdelen in de praktijk nogal complex, wat de uitvoering bemoeilijkte. Maar is het gek dat er aanloopproblemen waren? Het zou gek zijn geweest als die er niet waren! Uw Kamer heeft inmiddels een aantal wijzigingsvoorstellen aanvaard die de wet beter uitvoerbaar zullen maken. Een tweede set wijzigingsvoorstellen is u onlangs aangeboden. Met hulp van de heer Winsemius gaan we verder om te leren van de ervaringen en er een steeds betere wet van te maken.

Ook de steden nemen hun verantwoordelijkheid, daar heb ik, anders dan sommigen hier, geen enkele twijfel over. Afgelopen maandag heb ik met zo'n 25 wethouders van grote steden en de VNG gesproken. Iedereen was het erover eens dat we vooruit moeten kijken en de schouders eronder moeten zetten. We moeten inburgeraars een kwalitatief goed aanbod doen en ze te verleiden en belemmeringen om daarvan gebruik te maken wegnemen. Bijvoorbeeld door te zorgen voor kinderopvang. Maar er is ook behoefte aan drang- of misschien zelfs dwangmiddelen, als mensen structureel weigeren om mee te werken. De Wet Inburgering biedt die middelen. Voor mensen die niet meedoen aan de inburgering heeft dat verblijfsrechtelijke consequenties. Uitkeringsgerechtigden zullen we zonodig via de Wet Werk en Bijstand verplichten om aan taalcursussen deel te nemen.

Wat betreft de kwantitatieve doelstelling is het duidelijk dat we de doelstelling van 60.000 dit jaar niet halen, en dat dit ook voor volgend jaar lastig zal worden. Ik ben het met mevrouw Van Toorenburg (CDA) eens dat we die ambitie niet te snel moeten bijstellen, om de doodeenvoudige reden dat de mensen wél moeten gaan meedoen. Daar zullen we alles voor uit de kast halen. Het is dus ook mijn ambitie om nog deze kabinetsperiode uit te komen op 60.000 inburgeraars per jaar. Dat is geen ferme taal, maar een kabinetsdoelstelling.

Over de exploitatieverliezen van de taalaanbieders zal het Rijk in ieder geval een derde voor zijn rekening nemen. De meeste gemeenten doen hetzelfde. Ik laat het aan de steden over hoe ze dit verder uitwerken in hun onderling overleg met de taalaanbieders. Ik heb ze daarvoor tot 1 januari de tijd gegeven.

Voorzitter,

Dan kom ik bij mijn vierde uitgangspunt: niet elk probleem waarbij een nieuwe Nederlander is betrokken, is een integratieprobleem. Maar als er een integratieprobleem is, dan mag u rekenen op mijn inzet.

Tijdens het kennismakingsoverleg vorige week hebben we het gehad over problemen met Marokkaanse jongeren. Ik vroeg de heer Fritsma toen om niet te snel een patroon te zien. Op zijn beurt vroeg hij mij niet te snel van incidenten te spreken. Een goed punt. Ik hoop dat wij samen hechten aan zorgvuldigheid in het debat. Daarom vind ik dat we bij ieder probleem de volgende vragen moeten stellen.

  1. wat is er precies aan de hand; is er een feitelijk probleem?
  2. is er een relatie, een causaal verband, met afkomst?
  3. is het een incident of is er sprake van een patroon?

Als we dat doen kunnen we vruchtbaar discussieren over het probleem.

En als het antwoord op de eerste twee vragen 'ja' is, én er inderdaad sprake is van een patroon, dan heb ik vanuit mijn rol als Minister voor Integratie een verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid omvat een aantal zaken. Allereerst om in het debat met u te komen tot goede standpunten en bij voorkeur tot overeenstemming, maar op zijn minst tot helderheid. Verder ben ik op een aantal terreinen eerstverantwoordelijk voor te treffen maatregelen: inburgering, wijken, betaalbare woningen. Daarnaast is het mijn rol mijn collega's aan te spreken om de voorzieningen zo in te richten dat de problemen effectief worden aangepakt worden weggewerkt.

Dit geldt ook voor de problematiek van het salafisme, waarvoor verschillende afgevaardigden aandacht hebben gevraagd. Dit is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ministers van BZK en Justitie, maar ik heb er natuurlijk ook mee te maken. Het optreden van salafisten vormt immers niet zelden een belemmering voor de integratie van moslims. Ik zal dit zeker bespreken met mijn collega's.

Een aantal leden, onder wie mevrouw Van Toorenburg en de heer Fritsma, heeft mij als Minister voor Integratie aangespoord uit te rukken als er excessen zijn, en me actief te bemoeien met het debat, ook als het primair om een verantwoordelijkheid gaat van andere bewindslieden, bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid. Uit het voorgaande vloeit voort dat ik dit graag wil toezeggen.

Ook hebben mevrouw Verdonk en de heren Dijsselbloem en van der der Staaij voorgesteld te komen tot meer concrete doelstellingen bij de indicatoren voor integratie. Zoals eerder toegezegd ga ik werken aan concretere doelstellingen voor de afname van de criminaliteit, de verbetering van de sociaal-economische positie en de participatie op de arbeidsmarkt. Het woord 'afname' klinkt ook mij wat zuinig in de mond.

Voorzitter,

Tijdens het AO begrotingsonderzoek vorige week heb ik toegezegd dat ik in januari met de brief kom over Marokkaanse probleemjongeren. Vanuit verschillende politieke partijen zijn de afgelopen weken voorstellen gedaan voor een meer doortastende aanpak van deze jongens. Ik ben druk bezig om in samenspraak met collega's de uitgangspunten voor zo'n aanpak om te zetten in concrete maatregelen en acties. De voorstellen die door de diverse partijen zijn gedaan neem ik daar natuurlijk bij mee.

Bij bestudering van een conceptversie van de brief werd ik geïmponeerd door de grote hoeveelheid bestáánde maatregelen en de eveneens forse hoeveelheid maatregelen waartoe al besloten is. Dat riep bij mij de vraag op of burgemeesters, wethouders, politiemensen en hulpverleners wel goed (kunnen) weten welke instrumenten beschikbaar zijn of komen, laat staan hoe deze ten volle benut kunnen worden. Met een goede uitvoering van bestaande maatregelen en actieve voorlichting daarover kunnen we dus al veel bereiken. Er zijn ook relatief nieuwe instrumenten, zoals gezins- en straatcoaches (van der Burg, Kamp), waarmee goede ervaringen zijn opgedaan. In Slotervaart bijvoorbeeld is de veiligheid sterk, met tientallen procenten, verbeterd dankzij de inzet van straatcoaches.

Verder kan ik u alvast zeggen dat ik ook uit de kwestie van de Marokkaanse probleemjongeren de inspiratie haal om in mijn beleid de belangrijkste focus te leggen op taal en opvoeding. De oververtegenwoordiging van de jongens bij schooluitval, werkloosheid en later criminaliteit is voor een groot deel terug te voeren op hun taal- of opleidingsachterstand en gebrekkige opvoeding en gezagscrisis thuis. Het is ongelooflijk belangrijk dat ouders hun kinderen heel duidelijk maken wat wel en wat niet mag. Voor ouders betekent dat dat zij moeten weten of moeten leren wat in onze samenleving wordt verwacht in de opvoeding van kinderen tot verantwoordelijke burgers.

De heer Dijsselbloem heeft in meer algemene zin aangedrongen op vormen van doelgroepenbeleid bij specifieke problemen. Doelgroepenbeleid is een begrip met een enigszins belast verleden. Het roept makkelijk het beeld op van zaakwaarnemers, lobbygroepen en cliëntelisme. En botst op het principe: we trekken niemand voor. Van dit type doelgroepenbeleid zijn we afgestapt, en dat willen we ook niet terug. Iets anders is dat er bij nieuwe Nederlanders soms specifieke problemen spelen die met algemeen beleid niet echt goed zijn aan te pakken. Voorbeeld daarvan is het vraagstuk van eergerelateerd geweld. U kunt ervan op aan dat ik bij specifieke problemen zal bezien of een specifieke aanpak nodig is.

De heer Dibi heeft gevraagd wat ik vind van het vernederen van criminele jongeren. Ik vind dat geen goede term en ook de heer Spekman niet. Ik begrijp echter heel goed de bedoeling van de heer Spekman, namelijk dat je moet voorkomen dat staffen bij bepaalde groepen averechts want statusverhogend werken. Over het weren van hardleerse deliquente jongeren uit een buurt kan ik zeggen dat dit altijd alleen via de rechter kan, en dus met afweging van alle individuele omstandigheden van het geval en met waarborgen omkleed.

Over het aanpakken van probleemjongeren heeft de heer Fritsma gezegd dat hij het belachelijk vindt dat straatcoaches de jongeren naar huis moeten brengen in plaats van hun ouders. Ik ben dat met hem eens. Natuurlijk zijn de ouders primair verantwoordelijk. Niet alle Marokkaanse jochies zijn straatteroristen. Maar in de oplossingen die hij schetst in zijn drie stappen-plan kan ik pertinent niet meegaan. Ik loop ze af.

De eerste stap is zwaarder straffen. Daarover zou ik - als ex-advocaat - toch vooral mijn vertrouwen willen uitspreken in de rechter. Die bepaalt de strafmaat. En die is voor nieuwe Nederlanders precies even zwaar als voor oude Nederlanders. Gelijke rechten, gelijke plichten.

Zijn tweede stap is dat bij recidive van het kind ook de oúders moeten worden gestraft. Daar ben ik het principieel en volledig mee oneens. In ons strafrecht moet de straf altijd te herleiden zijn op een concrete gedraging van een individu. Je kunt niet ouders opsluiten voor wat hun kinderen hebben misdaan. Daarbij wilde hij dit alleen laten gelden voor nieuwe Nederlanders. Ik heb niets toe te voegen aan de Kamerbrede interrupties hierover, waarbij mevrouw Verdonk voorop stond: dat zou discriminatie zijn, en dus in strijd met de rechtsgelijkheid, één van onze hoogste rechtsbeginselen.

Zijn derde stap is dat wetsovertreders met een dubbele nationaliteit hun Nederlandse nationaliteit moet kunnen worden ontnomen en het land uitgezet moeten kunnen worden. Hij wijst erop dat dit beleid ook voor terroristen wordt gehanteerd. Ik zie daar een enorm verschil. Dat zijn namelijk nieuwe Nederlanders die zich juist uitdrukkelijk richten tegen de Nederlandse staat en de Nederlandse burgers. Dat zij daarmee hun verblijfsrechten kunnen verspelen vind ik logisch. Zij geven immers zelf de helderst denkbare boodschap dat zij niet bij ons willen horen.

De heer Fritsma heeft het gehad over de site Marokko.nl en de uitspraken die op het forum-gedeelte worden gedaan. Daar ben ik van geschrokken. De subsidie wordt gegeven voor één onderdeel van de site, namelijk de islamwijzer, die voorlichting als doel heeft. Ik wil dan ook precies weten hoe dit zit. Laat ik er duidelijk over zijn: ik wil van overheidswege geen bijdrage geven aan een site waarop opruiende teksten staan. Dat zou voor mij een reden om de steun te stoppen. Ik kom hier na het onderzoek snel op terug.

Voorzitter,

Ik realiseer mij dat de stand van het integratiedebat uiteindelijk bepaald wordt door hoe de samenleving er tegenaan kijkt en over spreekt. Er bestaan heel verschillende meningen over wat precies het probleem is en waar het naar toe moet. Hoe een samenleving als geheel over de problematiek praat, maakt mede of mensen het gevoel hebben er bij te horen of juist niet. En of men het gevoel heeft dat problemen serieus worden genomen of juist niet. Dit besef is van belang om überhaupt een volgende stap te kunnen maken. Ik wil graag de uitdaging van de heer Dibi aanvaarden om mij ervoor in te zetten dat alle kinderen van nieuwe Nederlanders hun koffer zo snel mogelijk, wat mij betreft vandaag nog, kunnen neerzetten. Maar zo'n toestand is er pas, als de oude Nederlanders zeggen: zet daar maar neer. En welkom.

Dat betekent dat ik als Minister voor Integratie hierover actief met u en met de samenleving in gesprek moet gaan en blijven. Daar zie ik naar uit.

Stedenbeleid

Voorzitter,

Dan kom ik nu toe aan stedenbeleid en wijkaanpak.

Over het nieuwe stedenbeleid is onlangs een brief aan uw Kamer gestuurd. We gaan daarmee een nieuwe fase in van een beleid waarop Nederland al een uitgebreide historie heeft. We hadden de stadsvernieuwing in de jaren 70, sociale vernieuwing eind jaren 80 / begin jaren 90 en de laatste jaren het grotestedenbeleid. Sommigen roepen dan ook "Wat is nieuw? Oude wijn in nieuwe zakken". Want ook in die andere tijden (en vér daarvoor), werd verheffing van de burger centraal gesteld.

De samenleving verandert echter voortdurend. Steden zijn dynamisch en sommige wijken krabbelen op; andere glijden af. Mensen komen en gaan. En ook wat van de overheid wordt gevraagd, verschilt in de tijd en is dynamisch. Zo is bij het Rijk het besef gegroeid dat de stedelijke aanpak niet voldoende is, om de echt hardnekkige problemen aan te pakken. De cumulatie van problemen in sommige wijken is zo groot dat een meer specifieke aanpak nodig is. De wens van meer focus heeft geleid tot de wijkenaanpak.

Maar ook qua visie op wat er inhoudelijk moet gebeuren, veranderen de beelden in de loop der tijd. Stond in de tijd van de stads- en sociale vernieuwing het 'bouwen voor de buurt' centraal, nu willen we ook meer menging en dus gedifferentieerd bouwen. Tussen deze beide hoge belangen bestaat een spanning en zullen we een goede balans moeten zien te vinden.

Dit brengt mij bij de inbreng van de heer Jansen (SP). Ik zie veel positiefs in zijn plan 'Langs de sloop-lat'. Dat geldt ook voor het voorstel van PvdA en ChristenUnie om tot een Lokaal handvest te komen. Bewoners moeten meer invloed krijgen op (de herstructurering van) hun omgeving en dus ook op sloopplannen. Uiteraard zijn er nu al garanties voor bewoners via gemeentelijke inspraak, de wet overleg huurders-verhuurders en het BW. Maar het is belangrijk dat huurders en verhuurders bij voorgenomen herstructurering en sloop bij voorbaat afspraken maken over o.a. de juiste balans, het proces, de herhuisvesting en de deskundige ondersteuning van bewoners. Een 'sloop-lat' en een 'lokaal handvest' kunnen daarbij helpen. Ik verwacht ook dat corporaties hierover in de Aedes-code een regeling opnemen. Draagvlak is uiteindelijk in ieders belang; voor een betere uitkomst en een hoger tempo. Ik zal u hierover in het voorjaar per brief informeren.

In de brief over het nieuwe stedenbeleid is aangegeven dat de huidige meerjarige convenanten plaats maken voor een beleid waarbij steden meer ruimte krijgen om met lokale partners maatwerkafspraken te maken. Het accent komt op een gebiedsgerichte aanpak, zoals we nu doen met de wijken. En daarnaast blijft er de mogelijkheid voor een specifieke themagerichte aanpak, bedoeld voor complexe vraagstukken waar rijk en gemeenten sámen moeten optrekken. Denk aan multiprobleemgezinnen, maatschappelijke uitval van jongeren, bevolkingskrimp.

Voorzitter,

Door vrijwel alle partijen (Van Bochove, Depla, Van Gent, Jansen, Van der Burg) is gevraagd om meer duidelijkheid over de middelen. Er is afgesproken dat voor het ISV een derde tranche geld beschikbaar komt. Daarbij gaat het om de periode 2010-2014. Over de precieze omvang van de financiële inzet van het Rijk zal in het voorjaar in het kabinet besluitvorming plaatsvinden. Ter voorbereiding daarvan zal ik graag met uw Kamer alle inhoudelijke argumenten inventariseren, want ik snap dat hier geen gat mag vallen.

Wijkaanpak

De wijkaanpak is - zo kun je zeggen - de 'kop' op het stedenbeleid. Dat was nodig om meer focus te krijgen en de energie te bundelen. Er is de afgelopen anderhalf jaar onder leiding van mw. Vogelaar veel van de grond gekomen: er zijn veertig wijkactieplannen met afspraken, er zijn middelen geregeld en de uitvoeringsorganisaties staan op poten.

Voor de komende periode wil ik in de wijkaanpak de volgende accenten leggen:

Ten eerste: bij de wijkaanpak gaat het om alle bewoners

Ik heb aangegeven dat ik bij wijkbezoeken wil praten met iedereen.

Ten tweede: de uitvoering centraal + ruimte voor gemeenten

De wijkaanpak is in een nieuwe fase beland. Nu komt het aan op de uitvoering. Daarmee verandert ook de rol van het Rijk. Deze moet veel meer ondersteunend zijn aan het gemeentelijk proces. De bewoners, gemeenten corporaties en andere maatschappelijke instellingen hebben rust en ruimte nodig om alle plannen uit te voeren. De problemen in de wijken zijn hardnekkig, de wijkaanpak is een proces van lange adem, en wat we dus niet moeten doen is de gemeenten voortdurend opzadelen met nieuw beleid. Dat werd mij gelijk ook bij mijn eerste wijkbezoek hier in Den Haag verteld: kom alsjeblieft niet aan met een nieuwe caroussel van projecten en ideeën, geef ons het vertrouwen om nu eerst door te pakken met de plannen die er liggen.

Ten derde: experimenten + innovaties breder uitdragen

Dat betekent niet dat ik van plan ben om de komende tijd stil te gaan zitten. Een belangrijk aspect van de wijkaanpak is de uitwisseling van kennis en ervaringen, het van elkaar leren. Daarbij kan het Rijk een rol spelen. Ik wil er bovendien voor zorgen dat de lessen die in de veertig Vogelaar-wijken worden geleerd, ook worden toegepast in al die andere wijken, ca. 1200.

De heer Jansen (SP) en de heer Van der Staaij (SGP) hebben gevraagd wat ik doe om te voorkomen dat die andere wijken afglijden. Ik vind dit inderdaad van heel groot belang. Het feit dat we een 40 wijkenaanpak hebben, mag nooit zeggen dat in andere wijken niet geïnvesteerd moet worden. De problemen zijn daar bijna net zo groot. Dat doen gemeenten en corporaties ook. Daarvoor is het ISV en het nieuwe stedenbeleid ook bedoeld. Daarnaast is het preventiebudget beschikbaar dat gemeenten stimuleert om buiten de 40 wijken plannen te maken. En in het najaar heeft mijn ministerie de zgn. "Leefbaarometer" geïntroduceerd, dat bedoeld is als instrument voor gemeenten om vroegtijdig te kunnen signaleren of wijken afglijden.

Een meerwaarde van de wijkaanpak zit in de expliciete aandacht voor innovatie. Er starten binnenkort zeven experimenten waarin rijk, gemeenten en professionals samen zoeken naar oplossingen voor een aantal complexe problemen waarmee de wijken worstelen.

Ik geef twee voorbeelden:

Voorbeeld: experiment 'achter de voordeur'

Eén van belangrijkste uitdagingen in de wijken is hoe we de "achter de voordeur"-aanpak voor 'multiprobleem'-gezinnen beter vormgeven. Mevrouw Van der Burg (VVD) heeft gepleit voor 1 begeleider per gezin. Samen met minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin en de gemeenten Amsterdam, Enschede, Groningen, Den Haag, Eindhoven en Gouda ga ik een effectievere werkwijze bedenken. Uitgangpunt daarbij is: voor 1 gezin, 1 plan en 1 coach. De bijdrage van het Rijk ligt vooral in het simpeler maken van de financiering en het regelen dat een coach namens alle instanties kan handelen.

Voorbeeld: experiment gezonde wijk

Het RIVM heeft aangetoond dat bewoners van de aandachtswijken minder gezond zijn dan bewoners in andere wijken. Negen van de 18 gemeenten starten samen met minister Klink en mij dit experiment om de gezondheid van de bewoners structureel te verbeteren. Het gaat om een integrale aanpak; regelen dat de zorg dicht in de buurt is (bijvoorbeeld wijkverpleegkundigen), het herinrichten van een wijk die is ingericht op bewegen en het mogelijk maakt dat kinderen buiten kunnen spelen. Dit sluit aan bij mevrouw Van Gent die een groenere wijkaanpak wil. Een gezonde wijk heeft een ruim aanbod aan sport, cultuur en groen, dat voor iedereen voor het grijpen ligt. Vanuit het Rijk zorgen we bij dit experiment voor kennisuitwisseling. We faciliteren het opstellen van de plannen en de uitvoering en daarnaast zorgen we voor monitoring en evaluatie.

Ten vierde: bewonersparticipatie

Dan het thema bewonersparticipatie. Veel kamerleden hebben aandacht besteed aan dit belangrijke onderwerp. Met Van Bochove, Depla, Jansen Ortega-Martijn wil ik de bewonersparticipatie nog verder vergroten. Vanuit mijn departement is € 25 miljoen beschikbaar om bewonersinitiatieven te stimuleren.

Mevrouw Ortega-Martijn stelde dat bewoners amper worden betrokken bij de wijkplannen. In de meeste gemeenten zijn bewoners wél betrokken geweest bij de totstandkoming van de wijkactieplannen. Het verschil met de beoordeling door het Landelijk Samenwerkingsverband Achterstandswijken is dat de onderzoekers van de Universiteit Tilburg een beperktere focus van de meting hebben gehanteerd dan mijn voorganger. Zij heeft ook latere wijkactieplannen en activiteiten van corporaties bij haar oordeel betrokken. Vóór het AO op 11 december a.s. zal ik uw Kamer informeren over de afwegingen die zijn gemaakt bij het ondertekenen van de charters voor wat betreft de betrokkenheid van bewoners bij het opstellen van de wijkactieplannen.

De heer Depla en mevrouw Ortega-Martijn stelden dat zij van mij verwachten dat ik wethouders en corporaties achter de broek blijf zitten als blijkt dat zij bewoners onvoldoende betrekken. Tijdens mijn werkbezoeken aan de wijken laat ik mij informeren door gemeenten, corporaties en bewoners over de bewonersbetrokkenheid en de besteding van de bewonersbudgetten. Uiteraard zullen eventuele signalen ook bij het LSA terecht komen. Zonodig zal ik op basis van hun informatie gemeenten of corporaties aanspreken, maar ik heb er duidelijk vertrouwen in dat ook of juist zij het belang hiervan inzien. Er is iets te weinig vetrouwen in de corporaties, maar ze doen het juist goed.

De heer Depla gaat ervanuit dat het LSA het onderzoek weer zal uitvoeren. Ook stelt hij dat ik het LSA weet te waarderen bij het sterker maken van bewonersgroepen. In 2009 zal de tweede meting van het LSA ondezoek plaatsvinden, ook dan uitgevoerd door de Universiteit Tilburg. Daarnaast zal ik in 2009 wederom extra subsidie aan het LSA beschikbaar stellen. Samen met het LSA zal ik ook een bijeenkomst met wethouders, corporatiedirecteuren en bewoners organiseren om goede voorbeelden uit te wisselen en deze partijen verder bij elkaar te brengen.

Ik geef twee voorbeelden van bewonersparticipatie:

Voorbeeld: de Timorplein Community (Amsterdam)

Onder de naam Timorplein community is in Amsterdam een netwerk van ondernemers, professionals, vrijwilligers en maatschappelijke organisaties actief voor activiteiten van bewoners in de buurt. Bewoners met concrete plannen worden gekoppeld aan leden van de community, die hun netwerk en expertise inzetten. De Timorpleincommunity heeft er voor gezorgd dat het budget bewonersinitiatieven voor 2008 geheel is toegekend aan inspirerende bewonersinitiatieven.

Voorbeeld: de Waardenzeef (Groningen)

In Groningen is het bewonersbudget toegekend via de waardenzeef. Deze uit Engeland afkomstige methode is een goed hulpmiddel voor bewoners en professionals om de juiste keuzes te maken over wat goed is voor de wijk. Bewoners hebben zendtijd gekregen op de lokale televisie om hun ideeën aan te prijzen. Op een wijkenavond waar 200 bewoners bij aanwezig waren is vervolgens gestemd welke initiatieven geld kregen. Het varieert van het aanleggen van drainage op een speelveld tot aan studenten die aan huiswerkbegeleiding in de wijk doen.

Mevrouw van der Burg (VVD) vroeg of ik bereid was tot een "herinrichting van de zgn. Vogelaarheffing" te komen. Ook de heer Jansen (SP) heeft een vraag gesteld, namelijk of ik een einde wil maken aan deze heffing. De heer Van Bochove ging er zelfs van uit dat ik daar al een toespeling op gemaakt had. Maar het antwoord is nee. Wat ik heb gezegd is dat ik oog heb voor een potentieel averechts effect: dat niet (maatschappelijk) gewenste activiteiten worden gestimuleerd, en dat het leidt tot stilzitten. Daar wil ik meer over weten, want stilzitten is in niemands belang. In ieder geval zal ik op basis van een advies van het CFV in het voorjaar bezien of de grondslag van de heffing in 2009 moet worden aangepast. Overigens zal het Besluit CFV, waarbij het gaat om bijzondere projectsteun, in 2010 worden geëvalueerd. Daarbij zal gekeken worden naar de effecten op de vermogenspositie van de corporaties.

Op 11 december ben ik opnieuw met uw Kamer in gesprek over de wijkaanpak, ik stel voor om hier dan verder over te praten.

Corporaties

Voorzitter,

Veel Kamerleden, onder wie de heer Jansen, de heer Van Bochove en de heer Depla, zijn ingegaan op het thema corporaties. De corporaties zijn essentiële partners in het wonen in het algemeen en in de wijken in het bijzonder. Al meer dan 100 jaar. Ik vind het echt jammer dat onze relatie met de corporaties de afgelopen periode onder veel te grote druk is komen te staan. Wij moeten alles op alles zetten om het vertrouwen in elkaar te herstellen.

Veel discussiepunten zijn voortgevloeid uit ons hybride stelsel: corporaties zijn enerzijds private ondernemingen met anderzijds een publieke taak en een maatschappelijk gebonden vermogen. Beter gezegd: de problemen vloeiden vaak voort uit verschillende verwachtingen en percepties over dit hybride stelsel. Uit het rapport van de commissie-Noordanus, kunnen wij lezen hoe groot die verschillen in percepties en verwachtingen soms waren, en dan kunnen wij ook begrijpen waarom de corporaties zo teleurgesteld waren over de reacties op hun 'Antwoord aan de Samenleving' begin 2007. Het is dan ook goed dat we kijken naar hoe wij het stelsel en speciaal de governance inrichten. De Commissie Meijerink heeft interessante voorstellen gedaan waarover wij snel zullen discussiëren.

De heer Jansen (SP) heeft gevraagd waarom de Cie Meijerink niet kijkt naar de betaling van bestuurders en toezichthouders. Het kabinet heeft uw Kamer voorstellen gedaan over de normering van inkomens van bestuurders bij onder andere woningcorporaties, waarbij wordt ingezet op een harde inkomensplafonds in een coderegeling. Dat is de reden dat dit niet is meegenomen in de Cie Meijerink.

Behalve de governance-discussie noem ik als voorbeelden van (soms sfeerbedervende) discussies de Vpb, de wijkenheffing (en het referentiemoment), het staatssteun-dossier, de discussie over de salarissen, de fusietoets (Depla), de wet op de maatschappelijke onderneming, het energie en huurbeleid. Daarmee hebben we een aantal fundamentele punten te pakken die leiden tot vragen als: over hoe wij het stelsel zouden moeten inrichten, waarvoor zijn de corporaties precies op aarde, en hoe verhoudt de sector zich tot de overheid? Ik ben ervan overtuigd dat we - door deze onderwerpen in samenhang met elkaar te bekijken - nieuwe loopbruggen weten te vinden om verder te komen met elkaar. Ik vind het de moeite waard om met uw Kamer en met de corporaties te zien of wij niet nog veel meer voor elkaar kunnen betekenen door bétere oplossingen te vinden. Naar aanleiding van Meijerink zal ik in het voorjaar van 2009 met een kabinetsreactie en verdere voorstellen komen.

Woningmarkt en kredietcrisis

Voorzitter,

Binnenkort zal er in uw Kamer een debat plaatsvinden over de kredietcrisis. Zonder daarop vooruit te willen lopen zou ik graag nu iets zeggen over de kredietcrisis in relatie tot de woningmarkt. De woningmarkt wordt direct en indirect geraakt door de kredietcrisis. Direct door de financieringsproblemen van producenten en consumenten; indirect door de conjuncturele neergang die door de kredietcrisis wordt versterkt. Dit kan leiden tot een afnemend vertrouwen in de woningmarkt, een teruglopende woningvraag en stagnerende investeringen in de nieuwbouw.

Laat ik vooropstellen dat de Nederlandse woningmarkt een stootje kan hebben:

  • er is een aanzienlijke schaarste op de woningmarkt
  • de huizenprijzen zijn niet structureel overgewaardeerd (zoals in andere landen);
  • de financieringssituatie van verreweg de meeste huiseigenaren is robuust;
  • de rente is nog steeds laag.

Tegelijkertijd duiden recente signalen wel op een doorwerking van de kredietcrisis op de woningmarkt:

  • het consumenten- en producentenvertrouwen zijn gedaald;
  • het aantal transacties loopt terug;
  • woningbouwprojecten worden uitgesteld of gewijzigd en er worden minder nieuwe projecten gestart.

Een belangrijke vraag is wat dit betekent voor huiseigenaren. Studies laten zien dat een ruime meerderheid van de huishoudens gevolgen van eventuele waardedaling, inkomensdaling of rentestijging kunnen opvangen. Eigenaren die hun huis om wat voor reden dan ook moeten verkopen (denk aan werkloosheid, scheiding), kunnen wel in een lastiger situatie terecht komen, mochten de prijzen substantieel gaan dalen. Eigenaren die niet moeten verhuizen, zullen gewoon blijven zitten. Dit kan wel gevolgen hebben voor starters. Door de stagnerende doorstroming, binnen de koopsector zowel als van huur naar koop, neemt het aanbod voor hen af, waardoor zij het - ondanks eventuele prijsdalingen - nog steeds moeilijk hebben om toe te treden.

Het is dus van belang dat consumenten voldoende vertrouwen blijven houden om te blijven verhuizen. Maar ik wijs erop dat de middelen die de overheid ter beschikking staan beperkt zijn. Je kunt een paard wel naar een beek brengen, maar hem niet dwingen te drinken.

Door vraaguitval reageren aanbieders met uitstel of afstel van projecten. Het risico van stilvallende planvorming nú is dat stráks de spanning op de woningmarkt weer sterk zal toenemen. Want de structurele vraag naar nieuwe woningen op de langere termijn blijft onverminderd groot. Alleen vanwege de groei van het aantal huishoudens! Een project kan met één briefje worden beëindigd, maar het op de rails krijgen ervan duurt jaren. Een zekere mate van continuïteit in de productie is dus noodzakelijk. Daarom wil ik in gesprek met commerciële verhuurders en woningcorporaties om samen te werken met ontwikkelaars om bij afzetproblemen de nieuwbouw koopwoningen af te nemen en (tijdelijk) om te zetten in huurwoningen. Daarmee kunnen zij ervoor zorgen projecten toch door kunnen gaan. Zeker corporaties kunnen blijven bouwen, ook in economisch mindere tijden.

Verder wijs ik op een aantal bestaande instrumenten die van belang zijn om ten volle te benutten. Zoals de Nationale Hypotheekgarantie, de Bevordering Eigen Woningbezit en de startersleningen via SVn, maar ook op de diverse Koopgarant-achtige constructies die corporaties vaak gebruiken om hun woningen te koop aan te bieden. Daarbij wordt de eventuele winst bij doorverkoop, maar ook het risico, gedeeld tussen de corporatie en de koper. Mevrouw van der Burg (VVD) verzoekt of de periode dat eigenaar-bewoners die tijdelijk twee woningen hebben, hun hypotheekrente voor beide woningen kunnen aftrekken, kan worden opgerekt van twee naar drie jaar. Ik kan melden dat dit al tot de mogelijkheden behoort. Verder heeft het Kabinet onlangs een aantal maatregelen genomen in verband met de kredietcrisis, die ook van waarde zijn voor de bouwsector.

Ik ben mij ervan bewust dat sommigen reeds nu een uitgebreider pakket woningmarktmaatregelen hadden verwacht. De heer Van Bochove en mevrouw Van der Burg hebben gevraagd naar zo'n pakket. Er is de afgelopen weken flink over gediscussieerd. We hebben hierover overleg gehad met partijen uit de bouwsector, partijen van huurders en verhuurders en partijen uit de financiële wereld. Ook de meeste voorstellen die door heer van Bochove, mevrouw van der Burg en de heer Depla zijn genoemd, zijn daarbij aan de orde geweest {o.a. NHG, WSW, Overdrachtsbelasting}.

Zonder de ernst van de situatie te onderschatten, is het Kabinet vooralsnog tot de conclusie gekomen dat de woningmarktsituatie nu nog geen aanleiding geeft om verdere specifieke maatregelen te nemen. Juist ook omdat sprake is van een vertrouwensmarkt, is het belangrijk niet overhaast te reageren. De huidige situatie vereist wel dat de ontwikkelingen op de voet moeten worden gevolgd. Dat is wat in het Kabinet is afgesproken. En de huidige situatie vereist dat we zijn voorbereid als aanvullende maatregelen onder ogen moeten worden gezien.

In het kabinet is afgesproken niet per sector apart maatregelen te nemen, maar dat in de breedte wordt bezien wat noodzakelijk is. Het overleg met de sector en met u voedt dus mijn inbreng in het Kabinet. Het beleid van het Kabinet wordt integraal met uw Kamer besproken. Het is niet verstandig daarop vooruit te lopen. Wat mij te doen staat in het Kabinet, staat u te doen in uw fracties.

Nieuwbouw

Voorzitter,

Een punt dat de gemoederen dus bezighoudt is: wat zijn de gevolgen van de kredietcrisis voor de nieuwbouw? Wat betekent het voor de productieaantallen? En komt de kabinetsambitie in gevaar om in 2012 op een woningtekort van 1,5% uit te komen? Onder andere mevrouw van der Burg en de heer van der Ham hebben hier in hun inbreng naar gevraagd. Duidelijk is dat de woningbouw na een aantal vette jaren nu een aantal magere jaren te wachten staat.

Voor 2008 wordt net als voor 2007 nog steeds een goed resultaat verwacht. Naar verwachting komen we uit op 87.000 woningen. Hierbij gaat het om ca. 80.000 nieuw gebouwde woningen en ca. 7.000 toevoegingen door woningsplitsing of het omzetten van kantoren. En ook in 2009 blijft de productie nog op peil (80.000 - 82.000 woningen). Die woningen zijn voor het merendeel al gefinancierd en in aanbouw genomen, dus die worden wel afgebouwd. Het probleem zit hem in een stagnatie van de planvorming. We zien nu al, en dat zal naar verwachting komend jaar doorzetten, dat de verkoop van nog te bouwen woningen terugloopt. In de productie gaan we dat merken in 2010 en 2011. In het somberste scenario geeft de bouwprognose een productie aan van ca. 70.000 nieuwe woningen. Dat is flinke een terugval van meer dan 17.000 woningen t.o.v. 2008.

Wat betekent dit scenario voor de kabinetsambitie om in 2012 op een woningtekort van 1,5% uit te komen? Daarvoor - zo was berekend - was gemiddeld per jaar een productie nodig van 83.000 woningen. Omdat er een aantal jaren boven dit gemiddelde is geproduceerd is de verwachting dat in het geschetste scenario de productie toch nog uitkomt op gemiddeld 80.000 woningen per jaar voor deze kabinetsperiode. Dit scenario betekent dat het woningtekort van 1,5% niet in 2012 maar in 2015 zal worden bereikt. Maar in zekere zin zijn ook dit slechts dagkoersen. Het maken van toekomstscenario's in deze tijd is een hachelijke zaak, dat zult u met me eens zijn. Naarmate de kredietcrisis en de slechte economische conjunctuur langer aanhouden dan we nu in de modellen aannemen, kan met de vraag ook de productie nog verder tegenvallen.

Ten slotte heb ik goed geluisterd naar de opmerkingen van mevrouw van Gent, om juist in deze tijd goed te kijken naar de mogelijkheden om kantoren om te zetten in woningen. Dat vind ik verstandig. Hier kom ik op terug.

Verstedelijkingsafspraken

Voorzitter,

Naast inspanningen voor de korte termijn, zijn wij bezig met de woningbouw voor de langere termijn: tot 2020. De vraag naar nieuwe woningen blijft de komende tien jaar onverkort hoog en het belang van kwaliteit neemt toe. Zeker in gebieden waar de woningmarkt ontspant of krimpt, wordt kwaliteit belangrijker. Deze langere termijn opgave is een onderdeel van de Verstedelijkingsafspraken, die in 2009 zullen worden gemaakt voor de periode 2010-2020.

Sommigen vragen zich af of de verstedelijkingsafspraken nu in gevaar komen gelet op de kredietcrisis. Mijn antwoord is nee, integendeel. Juist nu is het nodig dat het Kabinet afspraken maakt met stedelijke regio's over ruimtelijke investeringen die over een langjarige periode moeten worden gemaakt. Investeringen die niet alleen woningbouw betreffen, maar ook infrastructuur, groen, water, bedrijfsterreinen. De afspraken hierover bieden meer zekerheid voor de bouwsector en zijn dus extra belangrijk.

Ik deel de opvatting van de Kamer dat krimp een belangrijk onderwerp is en ik ondersteun ook het punt van de heer Van Bochove dat gedegen inzicht in de problematiek absoluut noodzakelijk is: waar doet krimp zich voor, in welke omvang, en wanneer, gaat om bevolkingsdaling of daling van het aantal huishoudens. Het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) heeft een studie in uitvoering naar krimp. Deze studie verschijnt in 2009.

Ook de heer van der Staaij vraagt om een kabinetsvisie en plan van aanpak voor bevolkingskrimp.

De minister van BZK zal begin 2009 u de kabinetsreactie op het advies van de ROB/RFV over bevolkingsdaling doen toekomen. Op het thema krimp heb ik al het nodige in werking gezet:

  • Er is een topteam in Heerlen en Parkstad ingesteld, bestaande uit de heren Dijkstal en Mans, die adviseren over de specifieke problematiek die daar speelt.
  • Naar aanleiding van de motie Van Heugten vindt overleg plaats over Oost-Groningen, Zuid-Limburg, en Zeeuws-Vlaanderen. Ik heb u hier zeer recent per brief over geïnformeerd.
  • Op initiatief van de provincie Limburg bereidt Nicis Institute de oprichting van een Kennisknooppunt Krimp voor.
  • In het voorjaar van 2009 komt er een bestuurdersconferentie met de lokale en regionale bestuurders over slimme antwoorden op krimp.

Verder wijs ik erop dat de motie Heijnen, die het kabinet verzoekt een onderzoek naar krimp te doen, door uw Kamer is aangenomen (ingediend bij wetgevingsoverleg BZK 10 november jl.).

Er is door uw Kamer ook een aantal vragen gesteld over de inzet van financiele instrumenten op dit thema. Ik kan hier nu nog geen definitieve antwoorden geven. In antwoord op de vraag van mevrouw Van der Burg geef ik aan dat ik besluitvorming over de rijksinzet komend voorjaar plaatsvindt. Hierbij betrek ik ook de mogelijkheid van andere financiële arrangementen voor gespannen, ontspannen, en krimpregio's. In antwoord op de vraag van de heer Van Bochove verwijs ik naar mijn brief van 28 november 2008 waarin ik heb aangegeven dat ik mij nog beraad op de eventuele inzet van de vrijvallende BLS-middelen. Wel wijs ik er vast op dat er ook andere regelingen zijn zoals het ISV die voor krimpregio's kunnen worden ingezet.

Slot

Voorzitter,

Ik hoop als nieuwkomer ook mijn koffer hier snel neer te mogen zetten. Vooralsnog voel ik mij gastvrij ontvangen, waarvoor het past de Kamer als gastheren en -vrouwen te bedanken.