Evaluatie Icesave

Geachte voorzitter,

Tijdens het algemeen overleg van 14 oktober jl. over de Ecofin heb ik, op verzoek van verschillende leden, toegezegd een grondige evaluatie te zullen laten uitvoeren van de gang van zaken rondom Icesave en met name van het juridisch instrumentarium dat De Nederlandsche Bank ter beschikking stond, de wijze waarop zij daarvan gebruik heeft gemaakt en de toereikendheid van het instrumentarium.

Deze evaluatie zal worden uitgevoerd door prof. mr. C.E. Du Perron en prof. mr. A.J.C. de Moor - van Vugt, beiden verbonden aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam.

De vragen die ik hen heb verzocht te beantwoorden, zijn de volgende:

1. Moet DNBde vestiging van een bijkantoor in Nederland van een bank met zetel in een andere lidstaat toestaan (of, anders gezegd: kan DNBdat tegenhouden)?

2. Zo ja, kan DNBin dat geval voorwaarden stellen of beperkingen opleggen?

3. Zo ja, heeft DNBin het geval van Landsbanki Islands hf (Icesave) van die mogelijkheid gebruik gemaakt?

4. Gelden er andere formele vereisten?

5. Was in het geval van Landsbanki Islands hf aan die vereisten voldaan?

6. Welke wettelijke vereisten gelden voor deelname van de betreffende bank aan het Nederlandse depositogarantiestelsel, in aanvulling op de dekking onder het stelsel in de lidstaat van haar zetel?

7. Was in het geval van Landsbanki Islands hf aan die vereisten voldaan?

8. Kan DNBnog andere wettelijk afdwingbare voorwaarden opleggen voor deelname aan het DGS?

9. Zo ja, heeft DNBdit in het geval van Landsbanki Islands hf gedaan en zijn die voorwaarden nageleefd?

10. Heeft DNBna vestiging van het bijkantoor toezichtsbevoegdheden m.b.t. de bedrijfsuitoefening vanuit het bijkantoor. Zo ja, welke?

11. Heeft DNBin het geval van Landsbanki Islands hf van die bevoegdheden gebruik gemaakt?

12. Wat is de rol daarbij geweest van de IJslandse toezichthouder?

13. Over welke handhavingsinstrumenten beschikt DNB, al dan niet in samenwerking met de toezichthouder van de zetel:

a. indien de regels m.b.t. de bedrijfsactiviteit vanuit het bijkantoor, of de daaraan gestelde nadere voorwaarden van DNB, niet worden nageleefd;

b. wanneer DNBontwikkelingen ontwaart die erop duiden dat de bank niet aan haar vanuit het bijkantoor aangegane verplichtingen zal kunnen voldoen;

c. indien de voorwaarden voor het deelnemen aan het Nederlandse DGS niet worden nageleefd?

14. Behoort het waarschuwen van het publiek tot die instrumenten?

15. Welke al dan niet wettelijke belemmeringen/beperkingen kan DNBdaarbij ondervinden, bv. op het gebied van geheimhouding van toezichtsinformatie?

16. Heeft DNBin het geval van Landsbanki Islands hf van de onder 13) bedoelde instrumenten gebruik gemaakt? Zo ja, op welke wijze en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?

17. Heeft DNBover de ontwikkelingen bij Landsbanki Islands hf gecommuniceerd met de IJslandse toezichthouder of met andere toezichthouders? Zo ja, wanneer en met welke inhoud?

18. Maakt het voor het antwoord op de bovenstaande vragen verschil of het om bank uit een EU-lidstaat gaat of om een bank uit een staat die, zoals IJsland, partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte?

Ook heb ik hen verzocht bij de beantwoording zo mogelijk tevens in het Verenigd Koninkrijk en/of IJsland beschikbare informatie te betrekken.

Naar verwachting zal ik u tegen het einde van het eerste kwartaal van het komende jaar kunnen berichten over de bevindingen van de evaluatie.

Hoogachtend,

De minister van Financiën,

Wouter Bos