Antwoorden op de vragen van het Kamerlid Koser Kaya (D66) over de niet-reanimeerpenning

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DLZ-K-U-2887885

26 november 2008

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Koser Kaya (D66) over de niet-reanimeerpenning (2080903100).

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

mw. dr. J. Bussemaker

Vraag 1

Bent u bereid uw standpunt over de rechtskracht van de niet-reanimeerpenning, zoals beschreven in uw antwoord op eerdere vragen , actief onder de aandacht te brengen van AmbulanceZorg Nederland? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 1

Ja, begin december vindt er op mijn ministerie een overleg plaats met AZN over dit onderwerp.

Vraag 2

Kunt u ervoor zorgen dat de richtlijnen voor Nederlands ambulancepersoneel rekening houden met de door u bevestigde rechtskracht van de niet-reanimeerpenning? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 2

De inhoud van richtlijnen voor Nederlands ambulancepersoneeel is de verantwoordelijkheid van de professionele organisaties voor deze beroepsgroepen. Dat de niet-reanimatiepenning moet worden gezien als een wilsverklaring in het kader van de wet zal ik onder de aandacht van deze organisaties brengen.
Op grond van artikel 450 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is voor het instellen van een behandeling de toestemming van de patiënt vereist. Op grond van het derde lid van dit artikel moet de hulpverlener in het geval waarin een patiënt van zestien jaar of ouder niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de behandeling rekening houden met de kennelijke opvatting van de patiënt die in schriftelijke vorm heeft geuit toen hij nog wel in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen. De hulpverlener kan van de in schriftelijke vorm geuite wil afwijken als hij daartoe gegronden redenen aanwezig acht.