Toespraak door minister J.P.H. Donner van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij de officiele opening van het platform `Senior.nu!` op 19 november 2008 in Den Haag
Eén beeld kan meer zeggen dan duizend woorden, maar soms zegt één woord meer dan duizend beelden. Het woord senior bijvoorbeeld. Wie een halve eeuw teruggaat in de Handelingen van de Tweede Kamer zal zien dat niet gesproken werd over senioren, maar over bejaarden, oudjes, ouden van dagen. Nu denken we bij die woorden al gauw aan oude oude mensen; grijs en gebogen, doezelend achter de geraniums.
Eigentijdse ouderen zien we anders. Grijzend maar gezond, actief op pad. Het beeld is positief veranderd. De gemiddelde oudere die vandaag voor het eerst AOW krijgt, is anders dan de gemiddelde oudere die vijftig jaar geleden voor het eerst AOW kreeg. De eerste AOW’ers van toen waren armer en hadden een kortere levensverwachting. De mensen die nu voor het eerst AOW krijgen, zijn vitaler en hebben in de meeste gevallen een aardig aanvullend pensioen. Maar ook daar moeten we oppassen. Zoals deze week in de krant te lezen was; het beeld van de gezonde, nog vitale oudere hangt samen met opleiding, welstand en baan. Er is ene groeiende discrepantie tussen hoog- en laagopgeleiden als het gaat om levensverwachting en de duur van een gezond leven.
Met dat al is het beeld van ouderen toch nog niet wat het zou moeten zijn. Ze - of zal ik maar zeggen we? - worden nog steeds teveel gezien als mensen die hun toekomst achter zich hebben. Het is toe te juichen dat Senior.Nu! daar iets aan wil veranderen. Het kabinet werkt daar ook aan. Met maatregelen om de arbeidsparticipatie van ouderen te verbeteren én stereotiepe beelden te veranderen.
Daar kunnen ‘volwassenen met veel ervaring’ zélf ook een bijdrage aan leveren. Ik wil niemand de mond snoeren, ik wil de vrijheid van meningsuiting niet beknotten, maar er is stigmatiserende seniorenpraat die ik liever wat minder zou horen.
'Daar ben ik te oud voor!'
‘Het zal mijn tijd wel duren!’
Of: 'Hoe lang moet je nog?'
Die vraag krijgen mensen van mijn leeftijd op afscheidsrecepties en verjaardagsfeestjes. Vooral van generatiegenoten. 'Hoe lang moet jij nog?' Alsof je na je zestigste alleen nog maar aan het aftellen bent tot je met pensioen mag. Dat is niet bevorderend voor de motivatie. Als je er zó naar kijkt, dan ga je de jaren voor je AOW zien als de laatste loodjes. En die wegen, zoals u weet, het zwaarst.
Gelukkig zien we dat de vraag al niet meer zo vroeg wordt gesteld als vijf, tien jaar geleden. Toen werd vijftigplussers al gevraagd wanneer ze met vervroegd pensioen gingen. Met het verdwijnen van de VUT is de vraag minder vanzelfsprekend geworden. Mensen gaan zich langzaam maar zeker beseffen dat we een andere kant op moeten. Steeds meer Nederlanders blijken ook bereid om tot hun vijfenzestigste door te werken. Vorig jaar was dat er ruim één op de drie. Terwijl het twee jaar eerder nog maar één op de vier was.
Veel werknemers willen nog steeds iets eerder stoppen met werken, maar als werkende Nederlanders wordt gevraagd wanneer ze verwachten met pensioen te gaan, dan geven ze gemiddeld een leeftijd van 64,5 jaar. Daarmee gaan we dus weer terug naar de tijd dat iedereen het normaal vond om tot 65 jaar door te werken. Dan hoeft ook niemand meer te vragen: ‘Hoe lang moet je nog?’ Want het vanzelfsprekende antwoord zal dan zijn: ‘Nou gewoon, in ieder geval tot mijn vijfenzestigste!’
De nieuwe veelgestelde vraag zal zijn: ‘Hoe lang wil je nog?’
Ik verwacht dat de leeftijd van 65 jaar de komende tijd minder als een vast en definitief eindpunt van het werkzame leven zal worden gezien. Dat was bij de invoering van de AOW ook niet de bedoeling van de man die het wetsontwerp bij het parlement indiende. Niet Willem Drees, maar zijn partijgenoot Ko Suurhoff. Die gaf de Tweede Kamer destijds ‘geen staatsgarantie’ dat de pensioengerechtigde leeftijd altijd 65 jaar zou blijven. Ik citeer mijn voorganger op het ministerie van Sociale Zaken. ‘De voortgaande vergrijzing van ons volk is een niet te ontkennen feit. Zij maakt het treffen van voorzieningen voor de oude dag urgenter, maar ook moeilijker, want kostbaarder. Zou de last te zwaar worden in de toekomst, dan is verlichting mogelijk door de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen, een mogelijkheid, welke goed aansluit aan een toeneming van de gemiddelde leeftijd en een verbeterende lichamelijke conditie der bejaarden.’
Dit kabinet is nu niet van plan de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen, maar wil mensen wel meer vrijheid en verantwoordelijkheid geven om zélf te beslissen of ze op hun vijfenzestigste stoppen met werken of niet. Gisteren is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend om de ingangsdatum van de AOW te flexibiliseren. Ouderen krijgen dan de mogelijkheid om vrijwillig de ingangsdatum van hun AOW geheel of gedeeltelijk uit te stellen. Hoe langer het uitstel, hoe hoger hun AOW-uitkering daarna.
De flexibilisering van de AOW moet het mensen mogelijk maken om, aan de hand van hun fysieke en financiële mogelijkheden, zélf de keuze te maken: stop ik als ik 65 jaar word of niet?
We moeten, samen met de sociale partners, nog een aantal obstakels wegwerken, maar ik geloof dat er in de samenleving een groeiend gevoel is dat de grens van 65 jaar iets te scherp getrokken is. Ik weet niet of iedereen rond het Binnenhof er blij mee is, maar ik ben niet van plan om na mijn vijfenzestigste verjaardag te stoppen met werken.
Ik kom terug bij de opmerkingen waar ik graag vanaf zou willen. ‘Oudere werknemers zijn te duur!’
Ouderen zonder werk komen maar moeizaam aan de slag. Eén van de redenen die werkgevers aanvoeren is dat oudere werknemers duur zijn, althans, duurder dan jongere werknemers. Om die werkgevers over te halen tóch ouderen in dienst te nemen, heeft het kabinet al een aantal concrete en constructieve maatregelen genomen. Ik geef u er drie.
Eén. Er komt een premiekorting van 6500 € per jaar voor werkgevers die uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder in dienst nemen én een premiekorting voor werkgevers die 62-plussers in dienst hebben of in dienst nemen. De Tweede Kamer is vorig week akkoord gegaan met dit voorstel en ik heb goede verwachting dat de Eerste Kamer dat binnenkort ook doet.
Twee. Er komen doorwerkbonussen voor 62-plussers die tot hun vijfenzestigste door blijven werken én voor 65-plussers die doorwerken.
Met deze fikse kortingen en fiscale bonussen willen we de arbeidsparticipatie van ouderen stimuleren. De gemiddelde leeftijd waarop werknemers de arbeidsmarkt verlaten is met een leeftijd van iets jonger dan 62 jaar nog altijd veel te jong.
Als derde voorbeeld van constructief beleid wil ik u wijzen op het afschaffen van maatregelen om oudere werknemers te ontzien. Daarbij moet u bijvoorbeeld denken aan de extra vrije dagen die oudere werknemers krijgen. Nou gun ik iedereen een vrije dag, maar als ontziemaatregelen oudere werknemers alleen maar duurder maken dan jongere werknemers, dan verslechteren ze de positie van ouderen op de arbeidsmarkt. Daarom hebben we met de sociale partners afgesproken om dergelijke generieke ontziemaatregelen in de cao’s af te bouwen.
Ik heb er bewust voor gekozen om u dit als derde voorbeeld te geven, omdat het duidelijk maakt dat de overheid het niet alleen kan. Zonder medewerking van de sociale partners lukt het niet de arbeidsparticipatie van ouderen te bevorderen.
Maar dat het kán, blijkt uit het succes dat wordt geboekt met het Actieplan Talent 45-plus. Dat project is eind 2006 gestart met als doel om in twee jaar tijd 30.000 extra 45-plussers aan het werk te helpen, met het CWI als belangrijkste uitvoerder. Dat doel is méér dan gehaald. Er zijn al 55.000 extra 45-plussers aan de slag geholpen. Door speciale aandacht voor de doelgroep en slimme samenwerking van alle betrokken partijen op de arbeidsmarkt. Het CWI zet bijvoorbeeld speciaal getrainde medewerkers in. En er wordt samengewerkt met het SZW-Actieteam 45-plus, dat door het land trekt om werkgevers, re-integratiebedrijven, gemeenten en de uitvoeringsorganisaties CWI en UWV te ondersteunen bij de bemiddeling en re-integratie van 45-plussers. Het kán dus wel.
Ik kom terug bij de stigmatiserende uitdrukkingen die senioren nu maar beter niet in de mond kunnen nemen. ‘Daar ben ik te oud voor!’
Ik kan niet ontkennen dat er wel het een en ander is waar ik, als kersverse zestiger, te oud voor ben, jeugdzonden bijvoorbeeld, maar er zijn veel dingen waar een mens nóóit te oud voor wordt. Zo is een mens nooit te oud om te leren.
Maar als we kijken naar de praktijk, dan zien we dat de deelname aan scholing na het vijftigste jaar ineens keldert. Van de dertigers heeft de helft de afgelopen twee jaar een opleiding of cursus gedaan. Van de zestigers is dat nog maar iets van tien procent. Logisch, vindt de één, want hoe korter het resterende arbeidzame leven, hoe lager de baten van de scholing. Niet zo logisch, vindt de ánder, want juist als je ouder wordt, is en blijft het broodnodig om je vakkennis en vaardigheden bij te houden en te vergroten. Niet alleen om je huidige werk te kunnen blijven doen, maar ook om je toekomstperspectief te verbeteren. Voor het geval je een andere baan wilt of moet zoeken. Leren blijft levenslang nuttig en noodzakelijk. Ook als je volgens de wet niet meer leerplichtig bent. Ook als je zestig of ouder bent. Je bent pas oud als je niet meer in jezelf wilt investeren.
Levenslang leren is van levensbelang voor mensen die niet stil willen blijven staan, die zich willen blijven ontwikkelen, die willen dat ze door kunnen blijven stromen, van werk naar werk. Dat is en blijft essentieel voor mensen die niet achterop willen raken of aan de kant willen blijven staan. Door de kredietcrisis lijkt alle aandacht zich te richten op de ontwikkeling van de werkgelegenheid op korte termijn, maar op de langere termijn lopen we nog steeds aan tegen structurele tekorten op de arbeidsmarkt. Daardoor blijft het ook noodzakelijk om de arbeidsparticipatie van ouderen te verhogen. Om de economie draaiend te houden, om voldoende leerkrachten voor de klas te houden, om de voorzieningen van de verzorgingsstaat op peil te houden.
Maar er zijn niet alleen economische en financiële redenen om de arbeidsparticipatie van ouderen te bevorderen; er zijn ook sociale redenen. Willen we leven in een samenleving waarin senioren worden afgeschreven voor de arbeidsmarkt of willen we leven in een samenleving waarin iedereen, van junior tot senior, volop en volwaardig mee kan doen?
Ik kies voor een samenleving die mensen niet afschrijft omdat ze senior zijn. Ik kies voor een samenleving die optimaal gebruik maakt van de ervaring en het engagement van ouderen, van hun kennis en hun kracht. Zelf kunnen ouderen ook een bijdrage leveren. Door niet te doen alsof er een eindstreep ligt bij de zestigste of vijfenzestigste verjaardag. Door niet bij iedere verandering te verzuchten: ‘Daar ben ik te oud voor!’ of ‘Het zal mijn tijd wel duren!’.
Het is niet de leeftijd die mensen oud maakt in de ogen van anderen, het zijn die vermoeide verzuchtingen die mensen oud maken in de oren van anderen.
Ik ben blij dat Senior.Nu! daar iets aan wil doen. Laten we samen de nadruk leggen op de plus van 55-plus. Senioren hebben de samenleving nog heel veel te bieden. Hun ervaring, hun expertise, hun energie. Ik hoop dan ook dat het woord senior positieve beelden op gaat roepen. Van ondernemende mensen. Van zelfstandige mensen. Van mensen waar de samenleving een enorme behoefte aan heeft.