Uitwerking motie Vedder-Wubben c.s.

de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Ons kenmerk: AFP2008/ 841U

Onderwerp: Uitwerking motie Vedder-Wubben c.s.

Geachte voorzitter,

Bij brief van 28 oktober jl. heb ik nog een aantal aanvullende vragen van de vaste commissie van Financiën in uw Kamer mogen ontvangen over de uitwerking van de motie Vedder-Wubben c.s.[1]

De commissie verzoekt aan te geven hoe hoog de vereiste incidentele dekking in 2008 zou zijn wanneer aan de aanpassing van de maximumpremiegrondslag terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008 zou zijn gegeven. Deze aanpassing zou in 2008 een dekking vergen van € 15 miljoen. Dat betekent dat nog in het jaar 2008 een lastenverzwaring van € 15 miljoen vereist zou zijn. Een lastenverzwaring met terugwerkende kracht acht ik onwenselijk. Aan de belastingplichtigen die geraakt worden door deze lastenverzwaring, zal niet zijn uit te leggen waarom aan het slot van het lopende kalenderjaar alsnog wordt gekozen voor een hogere belasting. Daarbij is ook van belang dat de groep die wordt getroffen door de lastenverzwaring niet dezelfde groep zal zijn als degenen die voordeel zouden hebben van verhoging van de maximumpremiegrondslag.

Verder vraagt de commissie wat de verzekeringstechnische aspecten zijn van twee situaties. Voordat ik zal ingaan op deze situaties wil ik benadrukken dat de mogelijkheden binnen een lijfrenteovereenkomst afhankelijk zijn van de vormgeving van de overeenkomst tussen de aanbieder (bank/verzekeraar) en de belastingplichtige. De eerste situatie waar de commissie naar vraagt is die waarin een belastingplichtige boven de grondslag uitkomt die geldt in 2008 en de premie die op dat deel ziet wel betaalt, maar niet kan aftrekken. In die situatie kan -als dit deel niet apart wordt geadministreerd- zich een administratief probleem voordoen bij splitsing van de uitkeringen (een deel is dan belast in box 1, een deel niet). Voor deze problematiek wordt in het wetsvoorstel Belastingplan 2009, dat ik binnenkort met u hoop te bespreken, een oplossing voorgesteld. De tweede situatie die door de commissie is genoemd, is de situatie waarin de belastingplichtige besluit de premie voor 2008 wel te verlagen en voor 2009 weer te verhogen. Fiscaal heeft een dergelijke situatie geen consequenties. Wel geldt hier in sterke mate dat de mogelijkheden afhankelijk zijn van de door belastingplichtige gesloten lijfrenteovereenkomst. Overigens ligt het voor de hand dat in die overeenkomst altijd de mogelijkheid wordt opgenomen om desgewenst de premie te verlagen. Bijvoorbeeld in situaties van fluctuerende inkomens, wat zich bij ondernemers voordoet, kan het voorkomen dat de belastingplichtige in een bepaald jaar niet de middelen heeft om premies te betalen en/of niet de fiscale ruimte om die premie in aftrek te brengen.

Naast het meer principiële punt over lastenverzwaring met terugwerkende kracht wil ik ook nog opmerken dat een wijziging van de wetgeving met terugwerkende kracht over het algemeen ook een verstorende werking heeft op het lopende uitvoeringsproces. Zo zijn al voorlopige aanslagen opgelegd en voorlopige teruggaven voor 2008 verleend waarin de aftrek op grond van de verlaagde maximum aftrekgrondslag al kan zijn verwerkt. Het alsnog verhogen van de grens zal dan in het kader van de definitieve aanslagregeling moeten worden verwerkt. Hierover moet tevens richting belastingplichtigen worden gecommuniceerd. Hierover communiceren zal ongetwijfeld vragen oproepen die leiden tot een beroep op de Belastingtelefoon. Kortom, het leidt tot ruis in de communicatie met belastingplichtigen en een kans op onjuiste aangiften en aanslagen. Ook vanuit uitvoeringsoogpunt heeft het daarom sterk de voorkeur de maximumpremiegrondslag niet met terugwerkende kracht op een hoger niveau te brengen. Het bovenstaande geldt overigens nog in sterkere mate voor de lastenverzwaring in 2008 die vereist zou zijn als dekking.

Hoogachtend,
de staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager

[1] Kamerstukken I 2007/08, 30 432, nr. F.