Tenuitvoerlegging motie Essers c.s.
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer
Postbus 20017
2500 EA 's-Gravenhage
Uw brief (Kenmerk): 141211.03u
Ons kenmerk: DGB 2008-5624 U
Onderwerp: Tenuitvoerlegging van de motie-Essers c.s. (EK 31205/31206, I)
Geachte voorzitter,
In haar brief van 7 oktober 2008 vraagt de vaste commissie Financiën van de Eerste Kamer naar mijn reactie op de brief van PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs NV van 12 september 2008 inzake de tenuitvoerlegging van de motie-Essers c.s. (EK 31205 en 31206, I). In die brief geeft de commissie tevens aan op welke wijze deze motie naar haar mening moet worden uitgelegd.
Allereerst merk ik op dat ik tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2008 in de Eerste Kamer heb gezegd dat ik de motie-Essers c.s. als een ondersteuning van mijn beleid beschouw. In aanvulling daarop kan ik zeggen dat ik de uitleg van de motie zoals die door de commissie is weergegeven in de tweede en derde alinea van voormelde brief van 7 oktober 2008 onderschrijf. Hierna zal ik dat toelichten.
In mijn brief van 5 juni 2008 aan de voorzitter van de Eerste Kamer (EK 31205 en 31206, L) heb ik ten aanzien van een flexibele afwikkeling van de vaststellingsovereenkomst (VSO 1) onder meer het volgende opgemerkt:
"Ten aanzien van een dergelijke flexibele opstelling voor de afwikkeling van VSO I merk ik op dat daarmee in het bijzonder wordt gedoeld op procedurele aspecten en niet zozeer op een soepele houding ten aanzien van de belastingheffing bij woningcorporaties. Bij de afwikkeling van VSO I is de Belastingdienst vanzelfsprekend gehouden de fiscale regels correct toe te passen en daarbij niet contra legem te handelen."
De hiervoor geciteerde formulering uit mijn brief van 5 juni 2008 sluit naar mijn mening aan bij de motie Essers. Ter verduidelijking het gaat hier dus ook om inhoudelijke aspecten echter passend binnen het kader van wetgeving en jurisprudentie. Ik onderschrijf dan ook de opvatting dat de flexibele opstelling van de Belastingdienst zich niet uitsluitend beperkt tot procedurele aspecten. Overigens is het niet onwaarschijnlijk dat (een deel van) de door PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs NV geschetste oplossingsrichtingen niet binnen de huidige wetgeving en jurisprudentie is te duiden.
Vlak na de zomervakantie zijn door afgevaardigden van de Belastingdienst, Aedes en de woningcorporaties de contouren van VSO 2 verkend. Verder is ook de organisatie omtrent VSO 2 en het tijdpad nader ingevuld. Vervolgens zijn er verschillende projectgroepen geformeerd die zich bezighouden met deelproblemen, zoals: de waardering op de openingsbalans (waaronder sociaal vastgoed), zogenoemde tussenvormen en projectontwikkeling (waaronder gemengde projecten). Een ander thema is de overgang van VSO 1 naar VSO 2. Daarbij wordt nadrukkelijk ook gekeken naar een vermindering van de administratieve lastendruk. De besprekingen verlopen in een constructieve sfeer. Voor wat betreft de waardering van sociaal vastgoed (ca. 2,4 mln. woningen) liggen de standpunten momenteel overigens in betekenende mate uit elkaar. Ik ga er voorshands vanuit dat hierover overeenstemming kan worden bereikt.
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, zal binnen VSO 2 niet alleen een regeling worden getroffen voor de openingsbalansproblematiek, maar ook voor de flexibele afwikkeling van VSO 1. Het gaat daarbij dan om het treffen van een algemene regeling die een ruim toepassingsbereik moet krijgen en die voor alle woningcorporaties gelijkluidend zal zijn. PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs NV wil in feite vooruitlopend op VSO 2 voor haar clientèle individuele regelingen treffen. De Belastingdienst heeft naar mijn mening terecht aangegeven dat het thans niet opportuun is om in individuele gevallen afspraken te maken en daarmee vooruit te lopen op hetgeen daarover in VSO 2 zal worden opgenomen. Dit laat onverlet dat bij de totstandkoming van VSO 2 de door PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs NV geschetste oplossingsrichtingen onderwerp van gesprek kunnen zijn binnen de projectgroepen. Dat geldt overigens ook voor suggesties van andere belastingadviseurs of woningcorporaties. Ik acht het in het kader van eenheid van beleid en uitvoering en een gelijke behandeling van woningcorporaties niet wenselijk dat er in individuele gevallen afspraken worden gemaakt over kwesties die in VSO 2 zullen worden geregeld.
Ik ga ervan uit dat ik u met het voorgaande voldoende heb geïnformeerd.
Hoogachtend,
De Staatssecretaris van Financiën,
mr. drs. J.C. de Jager