Brief aan de Tweede Kamer met de stand van zaken bevindingen Werkgroep 'uitzetten van middelen door medeoverheden'

In mijn brief van 27 oktober jl., heb ik aangekondigd dat in het bestuurlijk overleg van 21 oktober jl. is besloten om een ad-hoc werkgroep in te stellen bestaande uit vertegenwoordigers van Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen. Deze “Werkgroep uitzetten van middelen door decentrale overheden” (hierna: de werkgroep) heeft zich gebogen over de vraag of de wet- en regelgeving met betrekking tot het uitzetten van middelen door decentrale overheden volstaat in tijden van onrust op de financiële markten.

In deze brief heb ik aangekondigd dat ik ernaar streef de conclusie van het kabinet naar aanleiding van de voorstellen van de werkgroep aan u te doen toekomen voorafgaand aan het overleg met uw Kamer op 10 november aanstaande. Helaas is het mij niet gelukt dit op deze zeer korte termijn te realiseren.

Alhoewel de rapportage zich in een zeer vergevorderd stadium bevindt, zijn er nog enkele stappen te nemen alvorens ik u de conclusies van het kabinet op deze rapportage kan doen toekomen. Volgende week is de kabinetsreactie geagendeerd in de Raad voor Bestuur. Vervolgens zal het worden doorgeleid naar de eerstvolgende Ministerraad. Ik streef ernaar de kabinetsreactie op de rapportage vòòr de begrotingsbehandeling in week 47 aan u te doen toekomen.

Tevens heb ik bij brief van 23 oktober 2008 een verzoek ontvangen van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om aanvullende informatie over de gevolgen van de kredietcrisis voor de medeoverheden. Allereerst betreft dit het verzoek om een overzicht te ontvangen van alle banken en andersoortige financiële instellingen waar gemeenten en provincies gelden hebben ondergebracht. Ten aanzien van elk van deze instellingen en uitleningen ontvangt de commissie graag een beoordeling van mij. Ik zal u binnenkort een overzicht sturen van alle uitzettingen van gemeenten en provincies bij financiële instellingen. Hierover vindt nog afstemming met de gemeenten plaats. In mijn brief van 27 oktober aan de Tweede Kamer heb ik reeds aangegeven welke van de genoemde instellingen banken met problemen zijn.
Voorts verzoekt de commissie om een beoordeling of de wet Fido correct is toegepast en of de betreffende uitleningen voldoen aan het eigen Treasury statuut van het uitlenende publiekrechtelijke lichaam. Ik beperk de inventarisatie van het rechtmatig handelen van medeoverheden bewust tot die provincies, gemeenten, gemeenschappelijke regelingen en het waterschap, die eerder bij de inventarisatie van de uitgezette middelen bij de IJslandse banken en Lehman Brothers zijn betrokken, omdat deze medeoverheden op dit moment als enige kwetsbaar lijken. Dat neemt niet weg dat het onderwerp uitzettingen en de daaraan verbonden rechtmatigheidsaspecten bij veel andere gemeenten en provincies reeds onderwerp van verantwoording door besturen richting hun volksvertegenwoordigingen is. Vaak omvat dit verantwoordingsproces ook het laten uitvoeren van onderzoeken naar de rechtmatigheid door accountants of rekenkamers en het reageren door besturen op de uitkomsten van deze onderzoeken. Dit is ook geheel in lijn met de eigen verantwoordelijkheid die medeoverheden op dit terrein hebben.

DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,

drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten