Antwoorden op de vragen van de Kamerleden Wolbert en Van Dijken (beiden PvdA) over het landelijk vervolgprogramma stimulering cliëntparticipatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DMO-K-U-2879630

23 oktober 2008

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de Kamerleden Wolbert en Van Dijken (beiden PvdA) over het landelijk vervolgprogramma stimulering cliëntparticipatie (2070829760).

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

mw. dr. J. Bussemaker

Vraag 1
Is het waar dat u in het Algemeen Overleg van 19 juni jl. over de financiering van PGO-organisaties hebt toegezegd voor een jaar financiën beschikbaar te stellen om het programma Lokaal Centraal te continueren?

Antwoord 1
Nee. In het verslag van het Algemeen Overleg van 19 juni jl. over de financiering van PGO-organisaties staat het volgende: “Voor de cliëntenparticipatie in de Wmo, moet een goed fundament aanwezig zijn. Is dat fundament nog onvoldoende aanwezig en komen partijen met een goed plan, dan is de staatssecretaris na overleg met partijen bereid om nog voor één jaar financiën te zoeken”. Dit verslag geeft goed weer wat ik precies gezegd heb.


Vraag 2
Hoe rijmt u deze uitspraak met het gegeven dat u slechts een bedrag van euro 500.000,- beschikbaar wilt stellen voor het alsnog bereiken van zeer moeilijk bereikbare doelgroepen, zoals allochtonen, jongeren en mensen met een verstandelijke beperking?

Vraag 3
Deelt u de mening dat de borging van de programmaresultaten en overdracht van verantwoordelijkheid naar gemeenten zorgvuldig moet plaatsvinden?

Vraag 4
Zijn naar uw mening gemeenten voldoende op de hoogte van de wijziging van het bedrag en kunnen gemeenten nog voldoende rekening mee houden in het opstellen van hun begrotingen in 2009?

Antwoorden 2, 3 en 4
De programma’s Lokaal Centraal en Lokale Versterking zijn in 2006 in het leven geroepen om, in het kader van de implementatie van de Wmo, cliëntenparticipatie tijdelijk een extra impuls te geven. Het was partijen duidelijk dat beide programma’s in 2008 zouden eindigen. Zorgbelang en het GGZ-platform vragen nu om verlenging van het programma Lokaal Centraal en Lokale Versterking, waarbij de huidige programma’s in de kern structureel worden voortgezet. Men vraagt daarvoor op jaarbasis minimaal de huidige bedragen van euro 2,5 miljoen per programma.

Bij de vraag of en zo ja hoe de programma’s zouden moeten worden voortgezet heb ik de volgende afwegingen gemaakt. Ten eerste het belang van cliëntenparticipatie voor de burger. Dat staat buiten kijf. Het Verweij-Jonker Instituut constateert ondermeer dat op dit gebied de afgelopen jaren een enorme dynamiek is ontstaan, mede dankzij deze twee programma’s.
Ten tweede dat volgens de wet gemeenten zorg moeten dragen voor cliëntenparticipatie. De Wmo geeft hen daarvoor een heldere opdracht. De verantwoordelijkheid daarvoor moet liggen waar deze ook hoort: bij gemeenten. Gemeenten doen het nodige aan cliëntenparticipatie. In de onlangs naar u gezonden Eerste tussenevaluatie Evaluatie Wmo van het SCP wordt geconstateerd dat nagenoeg alle gemeenten voorafgaand aan de beleidsontwikkeling de wensen en behoeften van burgers en cliënten hebben geïnventariseerd. Maar het kan nog beter. Gemeenten moeten dat oppikken. De rol van VWS is hier hetzelfde als bij andere onderwerpen in de Wmo: ik draag een systeemverantwoordelijkheid. Ik kom daar later op terug.
Ten derde moet een vorm van verlenging van de programma’s bijdragen aan het leggen van een meer stevig fundament voor cliëntenparticipatie. Het tijdelijk of structureel verlengen van de huidige programma’s – waarmee veel middelen gemoeid zullen zijn – biedt mij geen garantie op een structureel betere positionering van de cliëntenparticipatie.
Het argument van betrokken partijen dat het versterken van cliëntenparticipatie ‘nooit klaar zal zijn’ sterkt mij in de overtuiging dat het een goede zaak is de verantwoordelijkheid daarvoor nu volledig bij het lokaal bestuur te leggen.

Dat laat onverlet dat ik me verantwoordelijk voel voor een goede borging van de resultaten van genoemde programma’s en een goede overdracht naar gemeenten. Daartoe stel ik voor beide programma’s in 2009 euro 0,5 miljoen beschikbaar. Dit nog los van mijn besluit om het programma Lokale Versterking GGZ toe te staan de tot dusver onbestede middelen in 2009 te bestemmen. Het gaat bij het laatste om een bedrag van ongeveer euro 1 miljoen.

Om verder invulling te geven aan mijn systeemverantwoordelijkheid:
1) komt er structureel euro 100.000 beschikbaar om het proces van cliëntenparticipatie bij gemeenten te monitoren en te stimuleren;
2) zijn gesprekken gestart over de landelijke borging van kennis en expertise bij Movisie;
3) zal ik gemeenten aanspreken op hun verantwoordelijkheid op het gebied van cliëntenparticipatie;
4) wordt mogelijke samenwerking met andere partijen bevorderd, zoals met het programma Versterking CliëntPositie (VCP) van de CG-Raad.

Bij dit alles zij bedacht dat ook via andere wegen cliëntenparticipatie wordt bevorderd. Ik noem de landelijke pgo-organisaties, de taakgroep Handicap en Lokale Samenleving en de naar de gemeente overgehevelde VTA-subsidies.


Vraag 5
Wat is de stand van zaken omtrent de verdergaande samenwerking tussen de programma’s Lokale Versterking GGZ, Lokaal Centraal en Versterking Cliëntpositie? Wanneer kan de Kamer dit gezamenlijk plan verwachten?

Antwoord 5
De partijen komen dit najaar met een plan om de samenwerking meer op elkaar af te stemmen. VWS vindt het belangrijk dat nadere samenwerking bijdraagt aan de doelstelling dat cliëntenbelangen zoveel mogelijk hun weerklank vinden in het gemeentelijke beleid. Ik zal het plan daar ook op beoordelen. Ik zorg ervoor dat de Kamer het gezamenlijke plan van de partijen toegestuurd krijgt.