Deradicalisering onderzocht
Zojuist is het onderzoeksrapport ‘Teruggang en Uittreding. Processen van deradicalisering ontleed’ aangeboden aan de Tweede Kamer. Het rapport geeft antwoord geeft op vragen als: Wat maakt dat radicale bewegingen afbrokkelen? Hoe komt het dat een gewelddadige koers op een gegeven moment wordt afgezworen? En waarom zeggen sommige mensen hun radicale groep vaarwel? Om dit te onderzoeken zijn er interviews gehouden met radicale Molukkers in de jaren zeventig, de kraakbeweging uit de jaren tachtig en geradicaliseerde mensen met een islamitische achtergrond. Het onderzoek is in opdracht van de NCTb uitgevoerd door het Instituut voor Migratie en Etnische studies (IMES) van de UvA. De aanbevelingen richten zich expliciet op geradicaliseerde islamistische personen maar zijn ook goed bruikbaar bij andere groepen zoals extreemrechtse radicalen.
De onderzoekers beschrijven de factoren die een belangrijke rol kunnen spelen bij de deradicalisering van individuen met een radicale islamistische achtergrond en de collectieve teruggang van islamistische groepen. Op individueel niveau verwachten ze dat radicale islamisten veelal zullen deradicaliseren door de afname van hun ideologische betrokkenheid. Zij komen tot andere inzichten, keren zich af van de orthodoxie of spreken zich uit tegen geweld als tactisch middel. Ook spelen afname van vertrouwen in de radicale organisaties en veranderingen in de persoonlijke leefomstandigheden zoals een huwelijk of een baan een rol.
Naast het individuele niveau spelen in meer algemene zin nog vier andere factoren een rol. De eerste factor is een falende strategie. Wanneer er meer gewelddadige acties plaatsvinden vanuit radicaal islamistische hoek, is de verwachting dat veel geradicaliseerden zich zullen afkeren van deze beweging. De tweede factor is het onvoldoende tot stand komen van nieuwe aanwas. Op dit moment kan door radicalen nog worden ingespeeld op het gevoel dat sommige jonge Nederlandse moslims niet worden geaccepteerd. Wanneer dit minder het geval is, zal ook het gevoel niet te worden geaccepteerd afnemen en dus de aanwas stagneren. De derde factor betreft de publieke opinie: als de polariserende sfeer in de samenleving minder wordt zullen moslims zich minder vaak buitengesloten voelen en minder ontvankelijk zijn voor radicalisering. Ook is er dan meer ruimte binnen de moslimsgemeenschap voor een tegengeluid. Als laatste factor wordt de ontwikkeling van een aantrekkelijk alternatief voor het radicale gedachtegoed dat ook tegemoet komt aan de behoeften van jonge moslims genoemd.
De onderzoekers hebben ook een aantal deradicaliseringsprogramma’s in Europese en islamitische landen geanalyseerd. Dit leidt tot een aantal aanbevelingen waaraan Nederlandse deradicaliserings-programma’s van radicale moslims zouden moeten voldoen. Zij moeten zich richten op zowel de ideologische betrokkenheid, de band met de radicale organisatie en de praktische levensomstandigheden van de radicale persoon. Daarnaast is vrijwillige deelname een belangrijke succesfactor voor deradicalisering. Bij religieus geïnspireerde radicalisering concluderen de onderzoekers dat deradicalisering soms alleen kan slagen als een religieus alternatief wordt geboden.
De conclusies en suggesties ondersteunen de huidige aanpak van radicalisering en polarisatie. In Nederland is op dit moment beperkte ervaring opgedaan met deradicaliseringsprogramma’s. Het Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling ‘Forum’ voert in opdracht van het ministerie voor Wonen, Wijken en Integratie, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en de NCTb twee pilots uit in Winschoten en Eindhoven, gericht op extreemrechtse en islamitische jongeren. Daarnaast zijn er enige lokale initiatieven, bijvoorbeeld in Amsterdam. Op basis van de theoretische inzichten en de eerste praktische ervaringen zal een handleiding voor deradicaliseringsprogramma’s worden ontwikkeld.