Herzberglezing door staatssecretaris A. Aboutaleb van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 14 september in de Rode Hoed te Amsterdam
De kracht van vertrouwen.
Dat is het motto dat ik boven deze Abel Herzberglezing heb gezet.
De kracht van vertrouwen. Het vertrouwen dat mensen in staat stelt vreedzaam samen te leven.
Abel Herzberg als mens, met zijn ervaring als oorlogsgevangene, inspireert tot nadenken over het samenleven van mensen van verschillende achtergronden. Een thema dat nooit overgaat.
Het is goed om van tijd tot tijd stil te staan bij mensen als Abel Herzberg. Door te denken aan symbolen van de geschiedenis, blijven we scherp. "Those who are dead, are not dead, they're just living in my head", zingt Chris Martin op de nieuwste cd van de Britse band Coldplay.
Door de herinnering levend te houden, blijft er ook een belangrijke band met het verleden bestaan. Door op een dag als vandaag, maar ook met dodenherdenking, stil te staan bij de slachtoffers van het nationaalsocialisme, realiseren we ons weer wat er kan gebeuren als de democratie wordt vertrapt en één bevolkingsgroep als zondebok wordt aangewezen.
Alleen dáárom al is het zo waardevol dat er hier in De Rode Hoed jaarlijks een lezing wordt gehouden die de naam draagt van een overlevende van concentratiekamp Bergen-Belsen. Opdat we niet vergeten wat er is gebeurd.
Het is dit jaar precies 75 jaar geleden dat de nazi's begonnen met het verbranden van boeken van joodse, communistische en andere schrijvers van wat 'undeutsche Literatur' werd genoemd. Dat was op 10 mei 1933. In Berlijn. Op de plek waar toen boeken in brand werden gestoken, staat nu een monument met woorden van de Duitse dichter Heinrich Heine, die ik hier graag herhaal:
"…Wo man Bücher verbrennt, verbrennt man am Ende auch Menschen."
Woorden van bijna twee eeuwen oud die profetisch bleken.
“Waar men boeken verbrandt, verbrandt men ten slotte ook mensen.”
Herinneren, herdenken, blijft waardevol. Ook als de generaties die de oorlog bewust mee hebben gemaakt uitdunnen en uiteindelijk uitsterven.
Om niet te vergeten wat er kan gebeuren als de democratie wordt vertrapt.
Om niet te vergeten wat er kan gebeuren als joden, homo's, zigeuners of andere bevolkingsgroepen als ongewenst worden verketterd en verstoten.
Om niet te vergeten wat er kan gebeuren als de vrijheden die we nu zo vanzelfsprekend vinden, worden vermorzeld.
Abel Herzberg helpt ons, ook nu nog, om niet te vergeten wat we nooit mogen vergeten.
Ik kan me niet voorstellen dat ik deze lezing zou houden zonder iets uit zijn boeken te citeren. Omdat het vandaag de veertiende is, kies ik voor enkele intieme en indrukwekkende passages die hij 14 september 1944 in zijn dagboek in Bergen-Belsen schreef.
"Dor, dor, dor is het leven hier. Dor zijn de mensen. Het is of het levenselixer verdroogd is en alleen de honger is overgebleven. Het is hier lelijk. Het is hier zo lelijk, dat zelfs de onzedelijkheid verdwenen is, die begeleidster van schoonheid en schoonheidsverlangen. Geen liefde is hier. Geen eros. (…) En omdat er geen eros bestaat, interesseert het de vrouwen niet meer hoe ze eruitzien. De kleren zijn er voor de warmte en die trek je over elkander aan, naarmate het kouder wordt. Een rok over een broek en een broek over een rok, drie paar sokken over elkander, een groene trui over een paarse, een gescheurde blouse onder een vuil schort, een vuile doek over het hoofd – niets komt er meer op aan. Alle schoenen gaan langzamerhand stuk, en zijn afgetrapt.
Een troep vermagerde bedelaars in groezelige afleggers danst hier rond.”
Het is van onschatbare waarde dat Abel Herzberg dit dagboek heeft bijgehouden en dat het na de bevrijding is gepubliceerd. Eerst, in 1950, als losse bijdragen in De Groene Amsterdammer. Daarna in het boek Tweestromenland. Dit is, net als Het Achterhuis van Anne Frank of Is dit een mens? van Primo Levi, een persoonlijk monument dat we gemeenschappelijk moeten koesteren, moeten blíjven koesteren.
We zouden Abel Herzberg tekortdoen als we hem alleen maar zouden gedenken als een overlevende van de terreur van de nazi’s. Abel Herzberg was een wijs schrijver. Bekroond met de Constantijn Huygensprijs en de P.C. Hooftprijs. Om hem recht te doen wil ik hem nogmaals citeren. Dit keer uit een boek dat in 1964 voor het eerst verscheen, Brieven aan mijn kleinzoon. Daarin vertelt hij over zijn joodse ouders die uit Rusland kwamen. Het waren, zo schrijft Herzberg, vreemdelingen.
Ik citeer wederom:
"Het is voor iedere jongen van groot belang of zijn ouders vreemdelingen zijn of niet. Als dat niet zo is, dan kent hij de plek waar zij geboren zijn. Hij kan de straat aanwijzen, waar zij als kinderen hebben gewoond. Hij zou aan de bel kunnen trekken van het gebouw waar ze op school zijn gegaan. Hij weet ook wat ze hebben geleerd, hij kent de liedjes die ze hebben gezongen en de spelletjes die ze hebben gedaan. Want hij leert en speelt en zingt hetzelfde of bijna hetzelfde als zij. De klas waarin hij zit scheelt niet zoveel van de klas waarin zij gezeten hebben. De schooljuffrouw is net zo'n juffrouw als zij hebben gehad en de vriendjes zijn net zulke vriendjes als de hunne. Maar een kind van vreemdelingen kan niet achterom zien, hij groeit op zonder achtergrond en zijn nieuwsgierigheid daarnaar wordt hoe langer hoe minder bevredigd. Van zijn grootouders begrijpt hij helemaal niets."
Hoewel het voor míj iets makkelijker is om terug te keren naar de geboortegrond van mijn ouders, herken ik wat Herzberg schrijft. Het kost migranten en kinderen van migranten tijd om Nederlander te worden. Het is niet zo dat je een knop omdraait en dat je, klik!, van het ene op het andere moment van Marokkaan in Nederlander verandert. Dat gaat geleidelijk. Alsof je nieuwe nationaliteit zich langzaam maar zeker in je hart en je hoofd nestelt. Tot je op een gegeven moment, misschien tot je eigen verbazing, opeens merkt dat je als een typische Nederlander reageert. Ik merk dat vooral als ik op vakantie in Marokko ben. Bijvoorbeeld als mensen in een winkel voordringen. Dan sta je ’s morgens bij de bakker op je beurt te wachten en komt er iemand binnen die metéén roept wat hij wil hebben. Dan reageer ik als een typische Nederlander: hó, hó, eerst even netjes op je beurt wachten!
Mijn kinderen hebben, net als Abel Herzberg, andere juffen en meesters gehad dan hun vader, maar ik kan ze gelukkig wel het dorp laten zien waar ik geboren ben en waar mijn vader imam was vóór hij in het buitenland ging werken om mij een betere toekomst te kunnen bieden.
Als ik u over mijn geboortedorp, Beni Sidel, vertel, dan klinkt daarin het heimwee dat u ook hoort wanneer Wim Sonneveld over het dorp zingt. "Thuis heb ik nog een ansichtkaart, waarop een kerk, een kar met paard, een slagerij J. van der Ven…"
Natuurlijk, mijn dorp zag er anders uit. Geen kerk, geen kroeg, geen juffrouw op een fiets. Het was er heel primitief. We hadden wel stromend water, maar alleen als het regende. Anders moesten we van de berg af om water te halen.Met een muilezel, dat wel.
Het was dus duidelijk anders dan het dorp waar Wim Sonneveld over zong, maar het was net zo'n plek om met melancholie naar terug te kijken. Ik groeide er op in een veilige en vertrouwde omgeving. Mijn moeder kon me met een gerust hart naar buiten laten gaan, omdat er altijd wel mensen waren die een oogje in het zeil hielden. Ik gun geen kind de armoede die ik in mijn jongensjaren heb gekend, maar ik gun ieder kind op te groeien in een gemeenschap waarin mensen voor elkaar klaar staan. Een gemeenschap waarin mensen elkaar niet aan hun lot overlaten. Dat geeft je het vertrouwen dat je nodig hebt om je vleugels uit te slaan.
Vertrouwen als versneller.
Migratie gun ik niemand. Het stelt een mens op de proef. In een nieuwe samenleving begint een migrant per definitie onderaan de maatschappelijke ladder. “Je hebt geen etiket”, schreef Abel Herzberg treffend. De mensen in een nieuwe samenleving vertrouwen je niet, omdat ze je achtergrond niet kennen. “Je bent als een fles waar niet op staat wat erin zit. Zo’n fles kan de heerlijkste drank bevatten, maar hij is voor de winkelier onverkoopbaar, want de klant wil hem niet hebben.”
Onbekend maakt onbemind, zeggen we dan.
En onbekend maakt onzeker.
Veel mensen voelen zich op dit moment onzeker in een wereld waarin van alles verandert. Banen voor het leven bestaan niet meer. Kerken verdwijnen en moskeeën verschijnen. Het geeft veel mensen een ongemakkelijk gevoel. Ze zijn bang voor het verlies van hun baan en hun eigenheid. Ze voelen zich onzeker over de toekomst.
Er is niet één oorzaak aan te wijzen. We zeggen dan: het ligt aan het maatschappelijk klimaat. Het klinkt interessant, maar het zegt niets.
Veel mensen zien in een groter wordende Europese Unie en de komst van nieuwe vreemdelingen een bedreiging voor hun welzijn en hun werkgelegenheid. ‘Neerwaarts denken’ noemt mijn collega Frans Timmermans (staatssecretaris van Buitenlandse Zaken) dat. Mensen zien in de islam en moslims in Nederland een bedreiging en dat tast hun gevoel van vertrouwen aan. De angst voor verlies van eigen identiteit als uitingsvorm van onzekerheid over de toekomst.
Ik worstel nog met de vraag hoe we om moeten gaan met die gevoelens van onzekerheid en onbehagen. Ik heb geen kant-en-klaar antwoord, maar ik weet wel wat we níét moeten doen.
Aan de ene kant moeten we gevoelens van angst en onzekerheid niet negeren of bagatelliseren. Als we dat zouden doen, dan voelen die mensen zich niet gehoord en niet serieus genomen. Dat versterkt hun gevoelens van onvrede alleen maar. Het zou ook onterecht zijn. Hun pijn en problemen zijn echt.
Maar aan de andere kant moeten we hun angst en argwaan ook niet onnodig versterken. Dat zou getuigen van onverantwoord politiek handelen. Ik vind het onverantwoord om wantrouwen te zaaien in de hoop er zetels mee te oogsten.
Is het de islam?
De politieke discussie over allochtonen en sociale samenhang wordt in verontrustende mate vertroebeld door een element waar de politiek eigenlijk niet over gaat: het element van de godsdienst. Het maatschappelijk onbehagen wordt te vaak versmald tot een discussie over de islam. Het debat is geïslamiseerd. Aan de ene kant begrijp ik dat. De islam is zichtbaar op straat en wordt nu eenmaal gezien als een bron van angst.
Abel Herzberg schreef: "Een Nederlandse jood heeft veel meer gemeen met een Nederlandse niet-jood van zijn klasse en milieu dan met een jood uit Albanië, Joegoslavië, Griekenland of Tripolis." Dat geldt volgens mij ook voor een Nederlandse moslim. Die heeft meer gemeen met een Nederlandse niet-moslim van zijn milieu, dan met een moslim uit Saoedi-Arabië, Afghanistan of Pakistan.
Het wegnemen van de angst is in mijn ogen primair een taak van de moslims zelf. Migranten en hun maatschappelijke organisaties zouden meer kunnen en meer moeten doen om gevoelens van onbehagen over de islam weg te nemen.
Door onomwonden stelling te nemen tegen extremisten.
Door zich open te stellen voor vragen en kritiek op wat zij als vanzelfsprekend beschouwen, maar door anderen hier ter discussie wordt gesteld.
Door uit de slachtofferrol te treden. Veel migranten voelen zich slachtoffer. Ze zien in discriminatie de belangrijkste oorzaak van hun achterstand, terwijl gebrekkige scholing net zo’n boosdoener is. Discriminatie komt voor. Zeker. Daar moeten we keihard tegen optreden. Maar ik houd niet zo van mensen die op voorhand naar anderen wijzen en de eigen rol buiten beschouwing laten.
Integratie vraagt om aanpassing en acceptatie. Van twee kanten. We moeten sámen leven en sámen werken aan het wegnemen van wederzijds wantrouwen. We moeten samen werken aan een vernieuwd wij-gevoel. Dat betekent niet dat we allemaal gelijk moeten gaan denken en allemaal op elkaar moeten gaan lijken.
Integratie betekent niet dat mensen hun wezenskenmerken op moeten geven.
Diversiteit kan, mits goed gemanaged, een verrijking van de samenleving zijn, ook al hebben nieuwkomers en oorspronkelijke bewoners aanvankelijk de neiging zich in eigen kring terug te trekken. "Iets bijzonders is dat niet", schreef Abel Herzberg al. "Overal zie je dat mensen die uit een zelfde land komen, als zij zich in een ander land gaan vestigen, proberen bij elkaar te blijven. Ze zoeken elkaar op, ze gaan in elkaars buurt wonen, ze richten hun eigen clubs en verenigingen op. Dat is ook heel begrijpelijk. Ze hebben gemeenschappelijke herinneringen, die anderen niet hebben, spreken dezelfde taal, die anderen niet begrijpen en hebben ook dezelfde moeilijkheden om zich aan hun nieuwe omgeving aan te passen."
Maar na verloop van tijd verandert dat. Dan trouwen ze met elkaar, dan rouwen ze met elkaar, dan bouwen ze met elkaar. Dat leert de geschiedenis. Dat hoef ik lezers van Trouw niet te vertellen. In de dagen van de verzuiling hadden geloofsgemeenschappen ook hun eigen hokjes en hun eigen heilige huisjes. Was je gereformeerd? Dan las je Trouw, ging je naar een gereformeerde kerk en stemde je op de ARP. Was je rood? Dan las je het Vrije Volk, luisterde je naar de Vara en stemde je PvdA. Was je katholiek? Dan las je De Tijd, ging je naar een katholieke school en stemde je KVP. Nu zijn mensen veel vrijer en maken ze zelf wel uit wat ze stemmen en wat ze lezen. Lezers van Trouw stemmen toch niet alleen meer op het CDA?
Ik begrijp wel als anderen dan zeggen: ‘ja, maar in de tijd van de verzuiling ging het om verschillende variaties op het christendom; de islam is wat dat aangaat wezensvreemd!’ Deze redenering is niet onwaar, want het gáát om een andere godsdienst. Maar als we nou eens niet naar de verschillen in godsdienst, maar naar de overeenkomsten tussen gelovigen kijken, dan zien we dat christenen, joden, moslims, maar ook humanisten, in wezen hetzelfde zoeken: vertrouwen, zekerheid, welvaart in een stabiele omgeving waar rechten en plichten in balans zijn.
Met uitzondering van de oorlogsjaren hebben mensen in Nederland in het verleden vreedzaam weten samen te wonen en samen te werken. Ondanks levensbeschouwelijke verschillen. Dat kon dankzij het besef dat het ruilen van belangen in ieders belang is. Daarmee was de pacificatiepolitiek geboren.
Een kleine honderd jaar geleden lagen katholieken, liberalen, protestanten en socialisten hopeloos overhoop over twee politieke onderwerpen: het kiesrecht en de financiële ondersteuning van openbaar en bijzonder onderwijs door de overheid. Twee principiële en plofbare onderwerpen waarover de politieke partijen het er maar niet eens konden worden. Tot besloten werd tot een nuchtere aanpak die we naderhand typisch Nederlands zijn gaan noemen; er kwam een commissie met kopstukken van alle politieke partijen in het parlement. Zo kwam men uiteindelijk sámen tot constructieve compromissen die voor alle partijen aanvaardbaar waren. In de ene commissie werd een gemeenschappelijke oplossing voor de schoolstrijd gevonden; in de andere commissie kwam men samen tot een oplossing voor de kwestie over het kiesrecht. Beide oplossingen werden bijna ongewijzigd door de Tweede en de Eerste Kamer aangenomen.
Deze aanpak is na de Tweede Wereldoorlog ook gekozen voor het voeren van overleg en het vinden van oplossingen op sociaaleconomisch terrein. Zo ontstond de Sociaal-Economische Raad, waarin vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers én kroonleden (deskundigen van verschillende politieke kleur). Ook in de SER lukte het partijen, die anders misschien héél lang tegenover elkaar in de loopgraven zouden liggen, telkens weer tot elkaar te komen en gemeenschappelijke oplossingen te vinden. We zijn dat polderen gaan noemen. Een succesformule voor een samenleving als die van ons.
Het poldermodel heeft ons economisch en sociaal geen windeieren gelegd.
We wonen samen in de polder en zullen dus ook met elkaar voor stevige dijken moeten zorgen, omdat we anders allemaal natte voeten krijgen. Dat was zo toen de polder werd bewoond door de generatie van Hansje Brinkers; dat is zo nu er ook migranten in de polder wonen.
We kunnen niet zeggen: die migranten moeten de polder uit! Alsof het over wegwerpproducten gaat. Die migranten zijn hier, horen hier en leveren een belangrijke bijdrage.
We moeten ook aanvaarden dat er hier mensen komen werken uit Polen en andere landen van de Europese Unie. Dat hóórt bij een Europese Unie zonder grenzen en met vrij verkeer over en weer. Dat betekent niet alleen dat er Poolse werknemers naar Nederland komen; het betekent ook dat Nederlandse bedrijven makkelijker zaken kunnen doen op die enorme Europese markt. Dat is goed voor onze economie.
Maar het is een oud verhaal, hè. Abel Herzberg schreef het al. “Vreemdelingen van wie je niet verwachten mag dat ze vandaag of morgen weer op zullen hoepelen, zijn nooit en nergens bij iemand bemind; zodra ze aanstalten maken om ingezetene te worden, begint de oude ingezetene bedenkelijk te kijken.” Hij voegde er aan toe dat er wel uitzonderingen zijn. “Vreemdelingen worden met een zekere vreugde binnengehaald als ze verstand hebben van dingen waar men in het land van binnenkomst geen raad mee weet.”
Het is goed om even stil te staan bij dat laatste, want Nederland heeft een groeiende behoefte aan kennismigranten. Als Nederland in het buitenland te boek komt te staan als een samenleving waar buitenlanders met angst en achterdocht worden bekeken, dan moeten we niet vreemd opkijken als kennismigranten zich liever in een ander land vestigen. Daarmee snijden we ons in ons eigen vlees en komt het wantrouwen ons duur te staan.
Hoeveel vertrouwen hebben we in elkaar?
Het is misschien wel aardig om dat even te testen aan de hand van een onderzoek dat de president van de Nederlandsche Bank, Nout Wellink, een paar jaar geleden hier in De Rode Hoed presenteerde. Een onderzoek waarin ons sociale vertrouwen werd gemeten aan de hand van de volgende vraag: 'Vindt u dat over het algemeen de meeste mensen wel te vertrouwen zijn of vindt u dat men niet voorzichtig genoeg kan zijn in de omgang met mensen?'
Die vraag wilde ik u nu ook stellen. Zou u uw hand op willen steken als u vindt dat de meeste mensen over het algemeen wel te vertrouwen zijn.
(….)
En wie is het daar niet mee eens? Wie vindt dat men dat men niet voorzichtig genoeg kan zijn in de omgang met mensen?
(…)
Ik weet niet hoe representatief u bent, maar in het onderzoek zeiden zeven van de tien Nederlanders dat de meeste mensen over het algemeen wel te vertrouwen zijn. Dat is een hoge score.
Nu zou ik me kunnen voorstellen dat er wéér een hand omhoog gaat en iemand zegt: 'ja, maar, in wijken waar autochtonen en allochtonen wonen, is dat vertrouwen vaak ver te zoeken!'
Dat klopt. Wie in die wijken gaat luisteren, kan het zelf horen. En wie liever in de studeerkamer blijft, kan het zelf lezen. In onderzoek van de bekende Amerikaanse socioloog Robert Putman bijvoorbeeld. Onderzoek dat deze zomer nog eens is bevestigd door de Nederlanders Bram Lancee en Jaap Dronkers. Ze kwamen tot de conclusie dat het onderlinge vertrouwen van mensen afneemt in wijken waar meer verschillende bevolkingsgroepen wonen.
Voor ik verder ga, wil ik nog even met u terug naar dat onderzoek dat Nout Wellink hier destijds presenteerde. Ik zou het verder onbesproken kunnen laten, maar het lijkt me wel zo eerlijk om u toch nog even te wijzen op een ander cijfer uit dat onderzoek: een cijfer over het vertrouwen in de politiek. Eén op de vijf Nederlanders bleek helemaal geen vertrouwen in het parlement te hebben.
Wellink noemde dat destijds zorgelijk, vooral als een afnemend vertrouwen in de politiek, ook zou wijzen op een afnemend vertrouwen in het functioneren van de samenleving. Polariserend stelde hij: "Bij veel vertrouwen in de overheid wordt haar beleid welhaast een self-fulfilling prophecy, maar als de overheid het vertrouwen niet herwint, bestaat het gevaar dat mensen het heft in eigen hand nemen, waardoor zelfs het systeem van representatieve democratie onder vuur kan komen liggen.”
Dat laatste moeten we natuurlijk zien te voorkómen. Door hard te werken aan het herstel van het vertrouwen. Dat is lastig. Vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Maar de geschiedenis geeft ons goede voorbeelden. Willem Drees bijvoorbeeld. De sociaaldemocraat die aan de wieg stond van de AOW. 'Vadertje Drees' was een sobere, verstandige en daardoor ook vertrouwenwekkende minister-president.
U kent het verhaal van Joseph Luns, de oud-minister van Buitenlandse Zaken, over Drees?
De Amerikaan Harriman kwam na de oorlog naar Europa om te overleggen over de Marshallhulp, de economische hulp om het verwoeste West-Europa weer op te bouwen. Eerst was hij in Italië. Daar werd hij met veel poespas ontvangen op een prachtig paleis. Buiten werd hij begroet door gardesoldaten met getrokken sabel; binnen was een enorm banket aangericht.
Daarna kwam hij naar Nederland. Hier werd hij door Drees ontvangen. Thuis, aan de Beeklaan, waar mevrouw Drees hem een kopje thee gaf en een Mariakaakje presenteerde.
Harriman zei direct daarna tegen de Amerikaanse ambassadeur: "Ik heb het al gezien. Een land waarvan de premier zo eenvoudig leeft, is onze hulp waard!"
Het is een anekdote, maar voor mij zit er een wijze les in: Drees wekte vertrouwen door zijn sobere stijl en degelijkheid. Nederland heeft behoefte aan betrouwbare bestuurders van zijn stempel. Dan zijn er misschien mensen die zeggen: 'dat kan niet meer in dit televisietijdperk, dat vinden mensen veel te saai!'
Ik betwijfel dat. Ik denk dat veel mensen juist behoefte hebben aan saaie – ik zeg liever voorspelbare – bewindslieden die zorgvuldig en zuinig met de belastingcenten omgaan.
We moeten het vertrouwen in de politiek terug zien te verdienen door mensen het vertrouwen te geven dat ze verdienen. Vertrouwen moet van twee kanten komen. De burgers moeten de overheid kunnen vertrouwen en de overheid moet de burgers kunnen vertrouwen. Dat levert wederzijdse winst op. Dat is de kracht van vertrouwen.
Investeren in vertrouwen is niet soft. Vertrouwen is de specie van de sociale cohesie. Vertrouwen is de smeerolie voor onze economie. Vertrouwen is de kurk waarop onze democratie drijft.
Intuïtief voelen we dat allemaal wel aan. Want wantrouwen remt, vraagt om meer regels en meer juridische rompslomp. Er zijn wetenschappelijke onderzoeken die dat ook aantonen. 'High-trust' samenlevingen doen het beter dan 'low-trust' samenlevingen. Niet alleen maatschappelijk, maar ook economisch. Bij de voorbereiding van deze lezing wees iemand me op een artikel (‘Does social capital have an economic payoff?’ van Stephen Knack en Philip Keefer in Quarterly Journal of Economics) waarbij economische groei en sociaal vertrouwen in verschillende landen werden vergeleken. En wat bleek? Tien procent meer vertrouwen betekende bijna één procent meer economische groei per jaar.
Maar het gaat niet alleen om meer of minder economische groei. Angst, argwaan en afkeer van mensen die ánders zijn, kunnen de stabiliteit in een samenleving verstoren. Daarom zullen we er alles aan moeten doen om te investeren in vertrouwen en verbinding.
De politiek is beter in het managen van sociaal-economische problemen dan het managen van sociaal-culturele problemen. De overheid is prima in staat om bruggen over rivieren te bouwen, maar heeft moeite om bruggen tussen mensen te slaan. Maar het moet wel gebeuren. We moeten voorkómen dat mensen als los zand een gemeenschap van eenlingen vormen. Dan verbrokkelt en versplintert onze samenleving en verdwijnt de verbinding. Dat is riskant. We zullen met elkaar naar oplossingen moeten zoeken. U en ik. Door vertrouwen als basisuitgangspunt te nemen en te investeren in onderwijs, in werk, in eerlijke kansen en gelijke rechten voor iedereen. Iedereen doet mee. Het anders zijn kan en mag geen selectiecriterium zijn om burgers uit te sluiten.
Wat dat betreft kunnen we veel van Abel Herzberg leren. Je zou je kunnen voorstellen dat hij, als slachtoffer van de nazi's, was gaan haten, was gaan hekelen. Maar dat heeft hij niet gedaan. Ik heb daar veel respect voor. Net als voor Nelson Mandela, die meer dan een kwart eeuw heeft vastgezeten, maar na zijn vrijlating, na de bevrijding van de apartheid, geen vergelding predikte, maar verzoening. Geen wraak, maar wederopbouw. Dat heeft Zuid-Afrika verder gebracht dan Zimbabwe, waar Robert Mugabe, het maatje van Mandela in de strijd tegen apartheid, de samenleving naar de rand van de afgrond heeft geleid.
Van mensen als Abel Herzberg en Nelson Mandela kunnen we leren wat de kracht van vertrouwen en verzoening is.
Ik geloof dat vertrouwen in de samenleving vanzelf een dam opwerpt tegen die mensen die de samenleving juist willen ontwrichten en schade willen berokkenen. Mensen die het gevoel hebben dat ze volwaardige burgers zijn, zullen veel verliezen als ze bijvoorbeeld extremisten niet een hak zetten of de overheid niet informeren als ze relevante gegevens hebben over lieden die de rechtsstaat willen ondermijnen. Een samenleving die gebaseerd is op vertrouwen werpt vanzelf een dam tegen rechtsondermijnende activiteiten.
Ik rond af.
Ik nam u in het begin van deze lezing mee naar mijn geboortedorp. Ik denk er met enige melancholie aan terug, maar weet dat het zinloos is om naar die tijd terug te verlangen. Vroeger bestaat niet meer. Míjn wereld is veranderd, úw wereld is veranderd, ónze wereld is veranderd. We kunnen nog wel eens met weemoed verlangen naar oude zaligheden en oude zekerheden, maar wat voorbij is, is voorbij. Vroeger komt nooit meer terug. De wereld verandert en we zullen mee moeten veranderen. Om onze onzekerheid voor de toekomst te overwinnen, om samen vooruit te komen, kunnen we niet zonder vertrouwen. Het gezonde gevoel dat we elkaar kunnen vertrouwen en dat we op elkaar kunnen bouwen als dat nodig is. Dát geeft de kracht die we nu nodig hebben. Vertrouwen als brandstof voor de zoektocht naar welvaart en stabiliteit.