Toespraak minister Ter Horst op ABP Rendez-vous in Den Haag
Pensioenzaken mogen zich niet in grote populariteit verheugen. Uit een onderzoek dat ING in 2007 liet doen onder een grote groep mensen van 25 tot 40 jaar blijkt dat de meerderheid van de respondenten nog liever naar de tandarts gaat dan zich te verdiepen in pensioenzaken. Zelfs een kerstdiner met de schoonfamilie wordt hoger gewaardeerd dan de verdieping in de oudedagsvoorziening.
Uit het onderzoek blijkt ook dat die aversie tegen pensioenzaken pas verandert als het pensioen dichterbij komt.
Die pensioenleeftijd is door allerlei regelingen op het vlak van vervroegd uittreden steeds lager komen te liggen. Veel 50-ers stellen zich de vraag: “hoeveel jaar moet ik nog?”. Met andere woorden: wanneer mag ik met pensioen?
Mijn stelling is dat die benadering drastisch moet veranderen. We moeten het perspectief van ‘hoeveel jaar moet ik nog’ ombuigen naar ‘hoeveel jaar mag ik nog met veel plezier werken’.
De noodzaak van die koersverandering is benadrukt door de commissie Arbeidsparticipatie - onder voorzitterschap van de heer Bakker.
Die commissie doet heldere constateringen over de ontwikkelingen van de Nederlandse arbeidsmarkt.
De beroepsbevolking is de afgelopen zestig jaar gestegen van vijf miljoen naar tien miljoen. Aan die stijging komt een eind. De komende dertig jaar daalt de beroepsbevolking met één miljoen mensen, vooral doordat de babyboomers met pensioen gaan. De totale bevolking daarentegen blijft tot 2040 gewoon toenemen met een fors stijgend aandeel 65-plussers.
De verhouding tussen werkenden en niet-werkenden verschuift daardoor aanzienlijk.
Op dit moment dragen tien werkenden de kosten van twee AOW-ers. In 2040 moeten vijf werkenden de kosten van twee AOW-ers dragen.
Hierdoor dreigen de kosten voor de AOW, maar ook voor de zorg onbetaalbaar te worden.
De dalende beroepsbevolking heeft ook direct gevolgen voor de publieke dienstverlening.
Om een voorbeeld te geven: tot 2020 zijn er 500.000 mensen nodig om de stijgende vraag naar zorgverleners op te kunnen vangen en 250.000 om de uittredende onderwijzers en leraren te vervangen. En bij de politie stroomt de komende vijftien jaar ongeveer de helft van het personeel uit.
Ik wil niets oproepen, maar misschien heeft de overheid in dit verband wel een beetje voordeel bij een recessie. Want in de Volkskrant las ik vorige week de kop: ‘Bang voor recessie? Word ambtenaar!’
En in het NRC kwam ik een andere opmerking tegen: ‘de enige bank die nog overeind staat, is de rechtbank’.
De berichtgeving ging over baanzekerheid, en de teneur was: ambtenaren heb je nodig bij voor- en tegenspoed.
Zo is het. En het is dus alle hens aan dek om te zorgen dat zoveel mogelijk mensen blijven participeren op de arbeidsmarkt.
Alle hens aan dek, dat wil zeggen: het inschakelen van werklozen en gedeeltelijk arbeidsongeschikten, het vergroten van kleine deeltijdbanen en – centrale vraag vandaag - er voor zorgen dat mensen niet te vroeg met pensioen gaan.
Er zijn al enige stappen gezet.
In het jaarverslag van ABP lees ik dat de gemiddelde uittreedleeftijd van het overheidspersoneel sinds 2005 weer oploopt. Maar met een gemiddelde van 61,7 jaar in 2007 gaat er nog heel veel ervaring en expertise verloren.
De afgelopen jaren hebben we gezien dat - met de bril van nu - te veel ambtenaren te vroeg de dienst hebben verlaten. Daarmee verloor de overheid in veel gevallen waardevolle kennis over het reilen en zeilen van de overheid, over het verleden, over belangrijke dossiers etc.
Vervroegde uittreding is een verspilling van de kennis, kunde en talenten van ouderen die we ons in het licht van de krimpende beroepsbevolking niet meer kunnen permitteren.
Met andere woorden: doorwerken tot 65 jaar moet weer de norm worden.
Want uit allerlei gegevens blijkt dat wie eenmaal is uitgetreden niet meer terugkomt. Uitzonderingen daargelaten. Ik doel bijvoorbeeld op het project Wijs Grijs dat de ministeries van Sociale Zaken en Onderwijs zijn gestart met als doel om oud-docenten en gepensioneerden met een onderwijsbevoegdheid weer terug te laten keren in de klas.
Een goed initiatief dat ook financieel aantrekkelijk moet zijn. Deze maand is overeenstemming bereikt tussen de sociale partners dat VUT-ers die hiertoe bereid zijn meer mogen bijverdienen dan 20%. Als ze dus drie dagen voor de klas willen, krijgen ze niet één dag betaald, maar drie. Loon naar werken, ook al ben je met de VUT.
Dát is het signaal dat we moeten afgeven.
Geen belemmeringen opwerpen, maar mogelijkheden en prikkels. Prima dat u tot deze stappen bent gekomen.
Ondanks dergelijke initiatieven is het zo dat het gros van de mensen niet terugkeert op de arbeidsmarkt.
Langer doorwerken begint dan ook met: voorkomen dat senioren de arbeidsmarkt verlaten. “Morgen is wat dat betreft inderdaad vandaag” om op het thema van vandaag aan te sluiten.
De vraag is hoe we dat voor elkaar krijgen. Het antwoord ligt in ieder geval op een breder terrein dan alleen de pensioenen.
Houvast biedt een onderzoek van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit van Maastricht. In samenwerking met ABP is dit jaar onderzoek gedaan onder 7000 overheidswerknemers van 58 en 59 jaar naar ‘Pensioenverwachtingen en menselijk kapitaal’.
Werknemers die niet onder het FPU-overgangsrecht vallen, schatten zelf ook in dat een uittreden bij 61 of 62 jaar niet meer haalbaar is. De meesten verwachten met 63,5 jaar met pensioen te gaan.
Interessant is dat ook is gevraagd wat voor deze werknemers de belangrijkste drijfveren zijn om langer door te werken.
De belangrijkste zijn: ten eerste het werken in deeltijd en het ontvangen van deeltijdpensioen, ten tweede een financiële bonus en ten derde plezier in het werk.
Opvallend in het onderzoek is dat de ondervraagde werknemers vrij negatief zijn over de aandacht van de werkgevers om hen langer in het arbeidsproces te houden. 15% is zelfs zeer ontevreden over het gebrek aan aandacht. Dat zijn gegevens die we ons als overheidswerkgevers aan zouden moeten trekken.
Op het gebied van individueel maatwerk en initiatief om de competenties van onze senioren langer op peil te houden of verder te ontwikkelen schieten we nog te kort.
Dit moet anders. Het is merkwaardig dat we jarenlang in iemands opleiding investeren en dat deze persoon vervolgens gemiddeld zo’n 30 jaar aanvullende kennis en ervaring in het werk opdoet en we vervolgens niets doen om deze schat aan kennis en ervaring te borgen in onze organisaties! Op die manier brengen we water naar de zee.
Het wordt tijd dat we de stereotiepen die een halve eeuw geleden gevormd zijn nu eens van ons af gooien. De huidige vijftigjarige lijkt van geen kanten meer op de vijftigjarige van pakweg dertig jaar geleden.
Bovendien had de keuze - in 1947 - om 65 jaar als AOW-leeftijd te nemen, te maken met een veel lagere gemiddelde levensverwachting. Die was toen 68 jaar. Nu is die bijna 79 jaar.
Met het voorgaande in gedachten hebben we voor de topmanagers van de rijksoverheid het project Verzilvering gestart. We willen kennis en ervaring meer benutten, bijvoorbeeld door mensen met die kennis en ervaring in te schakelen voor het opleiden van nieuwe generaties. Doel van dit project is om de managers van 57 jaar en ouder vitaal te houden en doorwerken tot 65 jaar en langer mogelijk te maken.
Juist deze groep heeft een voorbeeldrol in organisaties. Het is goed juist daar het vroegtijdige verlies aan kennis en ervaring terug te dringen.
Ik roep u op na te gaan of zo’n project verzilvering ook niet iets is voor uw overheidsorganisatie. Het kan net die impuls geven voor mensen om door te gaan.
Datzelfde geldt voor een financiële prikkel. Dat is een lastig punt, want er is nog te veel sprake van ouderenbeleid waarin allerlei collectieve maatregelen zijn opgenomen die senioren ontzien.
Eigenlijk zouden prikkels om eerder uit te treden niet meer moeten bestaan. Je zou geen dief van je eigen portemonnee moeten zijn wanneer je blijft, maar wanneer je vertrekt.
Dat geldt ook voor de prikkel om net voor je 65ste uit te treden - de zogeheten 64 -11 problematiek.
Wanneer je in je pensioenaanspraken 1 à 1,5 maal het jaarsalaris mist bij langer doorwerken dan moet je wel erg gemotiveerd zijn om door te werken.
Ik heb vorige maand aangegeven dat deze rare knik in de pensioenregeling zo snel mogelijk moet verdwijnen. Natuurlijk kan ik dat niet alleen, maar als we als overheidswerkgevers en bonden samen vinden dat dit ongewenst is dan moeten we dit op korte termijn kunnen oplossen.
Het ziet er naar uit - en ik hoop dat zeer - dat we deze week tot een overeenstemming kunnen komen, en dat is een belangrijk signaal: als we willen dat mensen langer doorwerken, moeten we dit ook makkelijker en aantrekkelijker maken.
Zo moeten we ook in z’n algemeenheid de aantrekkelijke seniorenregelingen eens nader bekijken. Relatief weinig geld inleveren voor meer vrije tijd is voor de meeste overheidswerknemers aantrekkelijker dan in deeltijd met pensioen gaan. Voor dit laatste moeten ze namelijk zelf sparen. Slechts 10% van de overheidswerknemer gaat in deeltijd met FPU. Dat is jammer, want het is een mooie manier om expertise en ervaring te behouden voor je organisatie.
De vraag daarbij is: moeten we mensen niet veel meer zelf de keuze en verantwoordelijkheid geven om in deeltijd uit te treden. En als we dat doen waarom zouden we dan nog ook allerlei aantrekkelijke seniorenregelingen in stand houden?
De eerste stappen om die regelingen te veranderen, zijn nu wel gezet. In sectoren als de Waterschappen en Academische Ziekenhuizen zijn bewegingen in gang gezet om met instemming van werkgevers en werknemers af te stappen van de seniorenregeling.
Ook binnen de sector Rijk hebben we nu stappen gezet. Het sociaal flankerend beleid dat dit voorjaar tot stand is gekomen kent niet langer een speciale uittrederegeling voor oudere werknemers.
Het nieuwe kader is gebaseerd op het principe ‘flexibel en veilig’. Dat wil zeggen: investeren in een brede ontwikkeling van alle medewerkers en een actieve begeleiding bij het zoeken naar ander werk om werkloosheid te voorkomen.
Er is beweging. Er worden stappen gezet. Maar ik zou graag willen oproepen tot meer tempo.
Het ABP heeft in ieder geval met het ABP Keuzepensioen goed ingespeeld op de arbeidsmarktsituatie. Uittreden is niet meer vastgepind op 62 jaar of 65 jaar, maar kan tussen 60 en 70 jaar, al dan niet in deeltijd.
Laat ik afronden. Ik zei eerder dat de 50-er van nu niet meer lijkt op de 50-er van de jaren 60 of 70. Kijk naar de podia: Madonna is 50, De Stones, Neil Young: allemaal op leeftijd, maar nog te vitaal om te stoppen.
Ook begreep ik dat Lance Armstrong en onze Nederlandse wielrenner Michel Boogerd erachter kwamen dat ze te vroeg waren gestopt.
Laten we ons spiegelen aan artiesten als Madonna en het Michel Boogerd-effect proberen te voorkomen.
Niet alleen vanwege die vitaliteit, maar ook vanwege de serieuze opdracht om de publieke dienst ook in de toekomst op peil te houden.
Dank u wel.