Antwoorden op kamervragen van Wolbert over de verdeling van Wmo gelden, waardoor 85 gemeenten gekort worden op hun budget
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat door herverdeling van de Wmo gelden (Wet maatschappelijke ondersteuning) mogelijk 85 gemeenten worden gekort op hun budget?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u op de hoogte van het onderzoek van APE in opdracht van enkele gemeenten in de Achterhoek, waarin een verklaring wordt gezocht voor de verdeling van het Wmo-budget? Zo ja, kunt u dit onderzoek en mogelijk andere onderzoeken over dit onderwerp de Kamer doen toekomen?
Antwoord 2
Ja, ik ben op hoogte van dit onderzoek. Het onderzoek is op 3 september jongstleden door wethouder Van Dijk (Doetinchem) namens deze gemeenten aan de pers gepresenteerd. Ik stuur dit rapport bijgaand aan uw Kamer toe.
Vraag 3
Is het mogelijk dat er een systematische fout in het verdeelmodel is opgenomen, waardoor sommige gemeenten te weinig Wmo budget krijgen?
Antwoord 3
Het verdeelmodel Wmo is zeer zorgvuldig totstandgekomen. Het is opgesteld door een bureau met specifieke expertise op het gebied van voorstellen voor de verdeling van middelen in het Gemeentefonds. Betreffend bureau heeft op basis van die expertise - in opdracht van VWS en met instemming van de ministeries van BZK, Financien en van de VNG - een objectief verdeelmodel voor de Wmo ontwikkeld. Dit model is vervolgens ter contra-expertise voorgelegd aan een ander deskundig bureau en - na hun positieve oordeel - ongewijzigd vastgesteld. In een aantal door VWS, BZK en VNG samen georganiseerde regiobijeenkomsten is dat model vervolgens gepresenteerd en toegelicht aan zoveel mogelijk gemeenten.
Het verdeelmodel houdt rekening met een aantal factoren, die van belang zijn voor de te verwachten kosten voor huishoudelijke hulp van gemeenten, gericht op een zo goed mogelijke, objectieve verdeling van het beschikbare budget over de gemeenten. In de historische verdeling van de middelen voor huishoudelijke hulp in de AWBZ blijken regionale verschillen tussen zorgkantoorregio’s voor te komen.
De thematiek, die door de betrokken gemeenten wordt aangekaart, lijkt vooral in de overgang van de historische naar de objectieve verdeling van de middelen te zitten. Die overgang is nodig om er voor te zorgen, dat alle gemeenten hun aandeel in het budget voor huishoudelijke hulp in de Wmo krijgen. Voor het opvangen van te grote overgangsverschillen voor gemeenten van 2007 naar 2008 wordt overigens de bestaande compensatieregeling van het Gemeentefonds toegepast. Die regeling houdt in, dat bij gemeenten met een grotere mutatie in hun budget uit het Gemeentefonds dan euro 15 per inwoner per jaar als gevolg van herverdelingen, een compensatie voor het verschil beschikbaar wordt gesteld. Afhankelijk van de omvang van het verschil wordt gedurende één of meerdere jaren compensatie gegeven.
Op grond van de zorgvuldige procedure bij de totstandkoming van het verdeelmodel acht ik het onwaarschijnlijk, dat er van een systematische fout in het model sprake is.
Dit neemt echter niet weg, dat het model mogelijk nog verbeterd kan worden. In de praktijk kunnen zich situaties voordoen, waarin het model niet voorziet. Ik sta daarom ook open voor signalen waaruit zou blijken dat het huidige model gepreciseerd kan worden. Het Wmo-budget moet zo goed mogelijk verdeeld worden.
Op mijn initiatief zijn VWS, de fondsbeheerders (de ministeries van BZK en Financiën) en de VNG dan ook in gesprek met verschillende gemeenten om eventuele fouten te identificeren en te analyseren. Ik hecht eraan dat dit gedegen en objectief geschiedt, temeer omdat een andere verdeling niet alleen “winnaars” oplevert maar ook “verliezers”. Die winst- en verliessituatie moet terecht zijn.
Vraag 4
Is het mogelijk dat die fout ligt bij het gegeven dat de sociale economische status van de inwoners niet wordt meegewogen in de verdeelsleutel?
Vraag 5
Is het tevens mogelijk dat chronisch zieken niet worden meegewogen in deze verdeelsleutel?
Antwoord 4 en 5
In het objectieve verdeelmodel Wmo wordt met verschillen in sociaal economische positie rekening gehouden. Dit gebeurt door de factor (langdurig) laag inkomen (incl. bijstands-ontvangers) en de factor uitkeringsontvangers (met name arbeidongeschikten/gehandicapten en chronisch zieken) te gebruiken. Verder wordt rekening gehouden met de leeftijdsopbouw van de bevolking (vooral ouderen boven de 65 jaar) en met de samenstelling van de huishoudens (alleenstaanden en gehuwden of samenwonenden). Ten slotte wordt in het model onderscheid gemaakt naar stedelijke/niet-stedelijke gebieden ten gunste van kleinere en plattelandsgemeenten, vanwege de gunstige vergoedingen voor grotere gemeenten via de clusters Bijstand en Zorg.
Bij de keuze van de verdeelmaatstaven in het Gemeentefonds geldt, dat de te hanteren gegevens voor alle gemeenten volledig beschikbaar en betrouwbaar moeten zijn. Dat stelt soms grenzen aan de bruikbaarheid van maatstaven.
Vraag 6
Is het mogelijk dat mensen met een laag inkomen, die wonen in gemeenten met relatief veel inwoners met lage inkomens, minder van de Wmo gebruik kunnen maken dan inwoners uit gemeenten met een hogere gemiddelde sociaal economische status?
Vraag 7
Kan het zijn dat mensen met weinig inkomen en lage opleiding daardoor benadeeld worden?
Antwoord 6 en 7
Gezien bovengenoemde factoren in het objectieve verdeelmodel zou de middelenverdeling niet een dergelijke situatie op moeten kunnen leveren.
Vraag 8
Deelt u de mening dat het streven van het kabinet erop gericht moet zijn om deze verschillen juist terug te dringen?
Antwoord 8
Het streven van het kabinet is er op gericht om elke gemeente een rechtvaardig aandeel in het beschikbare budget te geven, zodat elke gemeente in gelijke mate in staat is om maatschappelijke ondersteuning te leveren.