Brief gesprekken overname ABN AMRO

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 'S-GRAVENHAGE

Uw brief (Kenmerk): 08-Fin-B-27

Ons kenmerk: FM 2008-00986 M

Geachte voorzitter,

In een brief van 18 april jl. (met kenmerk 08-Fin-B-27) heeft de vaste commissie voor Financiën de minister-president en de minister van Financiën gevraagd de Kamer schriftelijk te informeren over de verzoeken tot gesprekken van de President van de Nederlandsche Bank (DNB) en andere betrokkenen en de manier waarop daarmee is omgegaan. Zoals in de brief aangegeven, is dit verzoek gedaan naar aanleiding van het besloten gesprek van 17 april jl. tussen de vaste commissie voor Financiën, de minister-president en de minister van Financiën over de overname van ABN AMRO Bank. In het onderstaande wordt ervan uitgegaan dat het verzoek van de vaste commissie zich richt op de twee verzoeken van de President van DNB om met de minister-president over ABN AMRO te praten; het eerste verzoek (aan de minister van Financiën) dateert van begin maart 2007, het tweede (rechtstreeks aan de minister-president) van begin mei 2007. Hieronder wordt, zoals verzocht, ingegaan op deze twee verzoeken en op de wijze waarop daarmee is omgegaan.

Zoals tijdens het besloten gesprek aan de orde is gekomen, heeft de minister van Financiën op 23 februari 2007, de dag na zijn installatie, met de President van DNB gesproken over een mogelijke fusie of overname van ABN AMRO. Een optie die op dat moment verkend werd door de besturen van de betreffende ondernemingen was een fusie tussen ABN AMRO en ING. Mede als gevolg van de openbare brief die The Children’s Investment Fund (TCI) op 20 februari aan ABN AMRO had gestuurd, was er op dat moment veel publieke aandacht voor de toekomst van ABN AMRO. Tijdens hun gesprek op 23 februari zijn de minister van Financiën en de President van DNB op diverse aspecten van een eventuele fusie of overname van ABN AMRO ingegaan.

Op 6 maart 2007 heeft de President van DNB weer contact gezocht met de Minister van Financiën over deze kwestie. Op dat moment was geen sprake van enig – formeel of informeel – bod op ABN AMRO van de kant van Barclays of van het consortium. Slechts een beperkt aantal mensen was op de hoogte van de verkennende gesprekken die over een eventuele fusie of overname werden gevoerd. Alle gesprekken over een eventuele fusie of overname vonden dan ook op strikt vertrouwelijke basis plaats. In het gesprek op 6 maart wilde de President van DNB van de minister van Financiën weten of hij bereid zou zijn politieke steun aan een fusie tussen ABN AMRO en ING te verlenen, mede gezien de negatieve werkgelegenheidseffecten van een dergelijke fusie. Wederom zijn meerdere aspecten van een fusie tussen ING en ABN AMRO aan de orde gekomen, waaronder de te verwachten gevolgen voor de Nederlandse financiële sector, mogelijke mededingingsrechtelijke problemen, en de – nauwkeurig in de wet vastgelegde – wettelijke rol van de minister van Financiën en DNB. Ook is kort ingegaan op de alternatieven in het scenario dat ABN AMRO en ING geen overeenstemming zouden kunnen bereiken. Tijdens het gesprek heeft de minister van Financiën aangegeven bereid te zijn politieke steun aan een fusie tussen ABN AMRO en ING te geven. Naar aanleiding van het voorstel van de President van DNB om, samen met de voorzitter van de Raad van Bestuur van ABN AMRO, de heer Groenink, bij de minister-president langs te gaan met een verzoek om politieke steun, antwoordde de minister van Financiën dat hij hier op voorhand geen redenen voor zag. Een dergelijk gesprek kon immers net zo goed met hem worden gevoerd, hetgeen ook meer voor de hand lag, gezien de wettelijke taak van de minister van Financiën in het geval van een overname van een van de vijf grootste banken van het land. Daarnaast overwoog de minister van Financiën dat het onwenselijk zou kunnen zijn de minister-president in een positie te brengen waarvan op voorhand niet duidelijk was of die zou kunnen worden uitgelegd als ongeoorloofde bemoeienis met een aangelegenheid tussen private partijen. Nu onduidelijk was waar de gevraagde politieke steun uit zou moeten bestaan – anders dan informele, mondelinge steun aan de betrokken ondernemingen – was evenmin helder wat de toegevoegde waarde van een gesprek met de minister-president zou zijn. Tijdens de discussie over de mogelijke mededingingsrechtelijke problemen waar een fusie tussen ING en ABN AMRO op zou kunnen stuiten, liet de minister van Financiën weten dat hij niet van plan zou zijn op enige wijze bij de betrokken mededingingsautoriteiten te interveniëren. Er is niet gesproken over een mogelijke interventie van de minister van Financiën richting een van de betrokken partijen bij een fusie. Bedacht zij dat zo’n interventie ook moeilijk voorstelbaar was in een situatie waarin twee partijen onderhandelden over fusiecondities in schuivende marktomstandigheden, waarin de koers van ABN AMRO na de TCI-brief bleef oplopen. Wel toonde de minister van Financiën zich bereid de volgende dag met de President van DNB en de heer Groenink gezamenlijk om de tafel te zitten om over de fusieplannen van ABN AMRO te praten.

Parallel aan de gesprekken van de minister vond op 6 en 7 maart 2007 op ambtelijk niveau contact plaats tussen de ministeries van Financiën en Algemene Zaken. In de agenda van de minister-president was ruimte gereserveerd voor een eventueel gesprek. De minister-president kon zich evenwel vinden in het standpunt van de minister van Financiën dat een gesprek tussen de minister-president en de President van DNB en/of de heer Groenink geen toegevoegde waarde zou hebben. Hij had een aantal overwegingen om het advies van de minister van Financiën te volgen. Ten eerste was de minister van Financiën terzake wettelijk bevoegd. Ten tweede had een publieke afkeurende uitspraak over de TCI-brief van de president van DNB tot publieke kritiek van de kant van de Europese Commissie (Commissaris McCreevy) en de VEB geleid. In dat verband drong de parallel met de overname van de bank Antonveneta in Italië door ABN AMRO zich op. In dat specifieke geval heeft de minister-president geïntervenieerd bij de Italiaanse premier teneinde van Italiaanse kant het respecteren van de Europese regels inzake de interne markt af te dwingen. Daarnaast zouden bij een eventuele fusie de mededingingsautoriteiten hun werk moeten doen zonder politieke inmenging. Een eventueel verzoek daartoe kon niet in overweging worden genomen. Deze overwegingen leidden ertoe dat de minister-president het advies van de minster van Financiën om het gesprek met de President van DNB en de voorzitter van de Raad van Bestuur van ABN AMRO niet zelf maar door de minister van Financiën te laten voeren, opvolgde.

Op 7 maart vond het gesprek plaats tussen de minister van Financiën, de President van DNB en de heer Groenink. Ook in dit gesprek zijn verschillende aspecten van een eventuele fusie tussen ABN AMRO en ING de revue gepasseerd, met bijzondere aandacht voor de mededingingsaspecten, waarvan gemeld werd dat die op dat moment een mogelijk obstakel leken te zijn. De minister van Financiën heeft ook in dit gesprek benadrukt dat er geen sprake zou kunnen zijn van politieke interventie van hem bij de verantwoordelijke mededingingsautoriteiten. Daarnaast is ook ingegaan op de wettelijke rol die de minister van Financiën speelt bij de verlening van de vereiste verklaring van geen bezwaar. In dit gesprek is een bezoek van de President van DNB en/of de heer Groenink aan de minister-president niet meer aan de orde gesteld.

Twee maanden later, begin mei 2007, heeft de President van DNB het ministerie van Algemene Zaken verzocht of hij bij de minister-president langs kon komen om over de overnamestrijd rond ABN AMRO te praten. Op dat moment was sprake van een andere situatie dan twee maanden eerder. Inmiddels was namelijk bekend dat twee geïnteresseerde partijen zich hadden gemeld om ABN AMRO over te nemen, de Britse bank Barclays en het consortium van Fortis, Royal Bank of Scotland en Banco Santander. Van enige belangstelling van ING voor ABN AMRO was geen sprake. De Ondernemingskamer deed op 3 mei 2007 uitspraak inzake de verkoop door ABN AMRO van haar dochter LaSalle. De strijd om de overname van ABN AMRO was er een tussen marktpartijen. Daarbij hadden DNB en de minister van Financiën hun wettelijk taken uit te voeren; het was duidelijk dat zij zich op korte termijn zouden moeten buigen over een of meer aanvragen voor een verklaring van geen bezwaar. Bovendien was de rechter (de Ondernemingskamer) betrokken. Nadat het verzoek van de President van DNB bij AZ bekend was, werd ambtelijk contact opgenomen met het ministerie van Financiën en geadviseerd vanuit Financiën contact op te nemen met DNB. In verband met de afwezigheid van beide ministers, die elkaar wel telefonisch over deze kwestie hebben gesproken, heeft de secretaris-generaal van Financiën vervolgens het gesprek met de President van DNB gevoerd. Naar aanleiding hiervan hebben de minister-president en ik, net als in maart, geconcludeerd dat een gesprek tussen de President van DNB en de minister-president geen toegevoegde waarde zou hebben.

Mede namens de minister-president,

Hoogachtend,

De minister van Financiën,

Wouter Bos