Antwoorden op kamervragen van Dibi en Azough over het averechts effect van heropvoedingskampen

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DSV-K-U-2864960

1 september 2008

Hierbij zend ik u mede namens de Minister van Justitie de antwoorden op de vragen van de kamerleden Dibi en Azough (beiden GroenLinks) over het averechts effect van heropvoedingskampen (2070824990)

De Minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet

1. Hebt u kennisgenomen van het SCP-rapport <<sociale veiligheid ontsleuteld: veronderstelde en werkelijke effecten van veiligheidsbeleid>>?

Ja.

2. Hoe beoordeelt u de conclusie dat heropvoedingskampen averechts werken? Geeft deze conclusie u aanleiding om uw beleid ten aanzien van prepcamps te herzien? Zo neen, waarom niet?

Volgens het SCP-rapport zijn boot camps ineffectief voor jeugdigen, en zijn er in de Verenigde Staten averechtse effecten gevonden. Ik wil in de eerste plaats benadrukken dat de Nederlandse campussen niet te vergelijken zijn met de Amerikaanse boot camps. De pilots in ons land die de opmaat vormen voor de campussen kennen geen militaristische invalshoek, en evenmin richten zij zich eenzijdig op het negatief bekrachtigen van ongewenst gedrag. De huidige pilots bevatten zonder uitzondering elementen van sociale vaardigheidstrainingen en er zijn nazorgtrajecten voor de jongeren die uitstromen uit deze campussen. Ik zie dan ook geen aanleiding om het beleid ten aanzien van de campussen te herzien. De pilots voldoen aan de zogeheten “what works” criteria en ik verwacht daarom eerder positieve dan averechtse effecten. De pilots worden op dit moment geëvalueerd. Ik geef er de voorkeur aan om de resultaten van de effectevaluatie af te wachten, alvorens verdere beslissingen te nemen. De eerste resultaten van de pilots worden medio 2009 verwacht.

3. Wat is de stand van zaken als het gaat om de prep camps? Welke pilots lopen er op dit moment en voor welke doelgroep?

Ik heb u in mijn brief van 16 november 2007 (TK, 2007-2008, 31 001, nr.35) geïnformeerd over type pilot en beoogde doelgroep. Voor aanstaande Prinsjesdag zal ik u informeren over de stand van zaken van de pilots.

4. Gaat het in de pilots nog steeds alleen om vrijwillige deelname of wordt inmiddels ook geëxperimenteerd met onwillige jongeren? Zo neen, hoe kunnen de pilots dan informatie verschaffen over de effectiviteit van de prep camps voor juist deze doelgroep?

Tot op heden is er binnen twee pilots (Crossroads en Educatief Centrum) gebruik gemaakt van de juridische mogelijkheid om aan een voorwaardelijk op te leggen straf deelname aan een pilot als voorwaarde te verbinden. De pilots die zich richten op de doelgroep die nog leerplichtig is, experimenteren met drang door de leerplichtambtenaar in te schakelen wanneer een deelnemer zich niet meldt volgens afspraak. In sommige gevallen worden deelnemers met een ‘spijbelbus’ opgehaald wanneer ze zich niet vrijwillig melden bij de pilot. Door middel van deze pilots wordt dus geëxperimenteerd met jongeren die onwillig zijn om te leren of werken.

5. Geeft het onderzoek aanleiding om het beleid ten aanzien van bijvoorbeeld Glen Mills en Den Engh te herzien?

Ik heb in overleg met de Staatssecretaris van Justitie besloten zowel Glen Mills als Den Engh in te gaan zetten als gesloten jeugdvoorziening (TK 2997-2008, 29815 en 24587, nr 143). Beide instellingen zijn reeds geruime tijd bezig hun programma te verbeteren, waarbij zij ook meer aansluiten op de individuele problematiek van de jeugdige. Zoals tijdens het Algemeen Overleg van 18 juni j.l. met uw Kamer is besproken ontvangt u in oktober het plan van aanpak van de Hoenderloo groep (waar de Glen Mills School onderdeel van uit maakt) voor de transitie naar de gesloten jeugdzorg.

6. Hoe beoordeelt u de conclusie dat gedragsbeïnvloedende maatregelen en sociale vaardigheidstrainingen effectiever zijn? Geeft dit nog aanleiding tot een beleidswijziging?

Zie mijn antwoord op vraag 2.

7. Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie op het SCP-rapport tegemoet zien?

Deze is reeds naar u verzonden op 9 juli 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 28 684, nr. 161).