Antwoorden op kamervragen van Leijten over de vergoeding van hoortoestellen voor mensen met ernstig gehoorverlies
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DZ-K-U-2872936
1 september 2008
Antwoorden van minister Klink op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over de vergoeding van hoortoestellen voor mensen met ernstig gehoorverlies (2070827280).
Vraag 1
Wat is uw reactie op de TV-uitzending over de vergoeding van hoortoestellen? 1)
Antwoord 1
In de betreffende TV-uitzending is melding gemaakt van een actie die er op gericht is een volledige vergoeding van hoortoestellen te bewerkstelligen. Voor mijn reactie verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 tot en met 4.
Vraag 2
Erkent u dat juist voor mensen met een groot verlies aan decibel een hoortoestel van groot belang is voor het deelnemen aan de samenleving? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 2
Ik ben mij ervan bewust dat gehoorverlies voor mensen een belemmering kan zijn in het communiceren en in het deelnemen aan het leven van alle dag. Mijn beleid is er ook op gericht dat iedereen met een functioneringsprobleem zo goed mogelijk kan participeren in de samenleving. Hulpmiddelen die een bepaald functieverlies geheel of gedeeltelijk kunnen opheffen of compenseren, kunnen daar een belangrijke rol in spelen. Vandaar dat hulpmiddelenzorg ook als onderdeel in de Zorgverzekeringswet is opgenomen. In de Regeling zorgverzekering (Rzv) is nader bepaald welke hulpmiddelen tot de verzekerde zorg worden gerekend. Gehoorhulpmiddelen behoren tot deze aangewezen hulpmiddelen. Voor de aanschaf van een hoortoestel is in artikel 2.14 Rzv een maximumvergoeding vastgesteld. Indien de aanschafkosten hoger zijn dan de maximum vergoeding, betaalt de verzekerde een bijdrage ter grootte van het verschil.
Vraag 3
Wat is de reden dat de meerprijs van hoortoestellen voor mensen met groot verlies aan decibel niet meer wordt vergoed door de zorgverzekering?
Antwoord 3
De veronderstelling dat de kosten van hoortoestellen voor mensen met een groot gehoorverlies niet meer zouden worden vergoed, is niet correct. Om aanspraak te kunnen maken op een hoortoestel zijn in de Rzv (bijlage 3, onderdeel 4) zorginhoudelijke criteria opgenomen. Volgens deze criteria moet er sprake zijn van een gehoorverlies van ten minste 35 dB en moet met het hoortoestel het verstaan van spraak met ten minste 20% toenemen. Uit deze bepalingen valt af te leiden dat het juist om mensen met een aanzienlijk gehoorverlies gaat. Deze criteria zijn sinds de invoering van de Zorgverzekeringswet van kracht en sindsdien ongewijzigd gebleven en waren al van toepassing ten tijde van Ziekenfondswet onder de destijds geldende Regeling hulpmiddelen 1996.
Vraag 4
Bent u van mening dat de vergoeding voor deze mensen gegarandeerd moet zijn? Zo ja, bent u bereid het College voor zorgverzekeringen advies te vragen over deze vergoeding? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 4
Naar mijn mening is de aanspraak op gehoorhulpmiddelen in de Zorgverzekeringswet met de huidige bepalingen voldoende zeker gesteld. Een vergoeding voor een hoortoestel maakt immers onderdeel uit van de op grond van de Zvw geregelde zorg.
De huidige aanspraak op hulpmiddelenzorg is echter gebaseerd op een product gerichte limitatieve lijst van hulpmiddelen die niet altijd voldoende keuzemogelijkheden en maatwerk biedt. Ik heb daarom het College voor zorgverzekeringen (CVZ)gevraagd om voor 2012 de gehele aanspraak op hulpmiddelenzorg op basis van verloren gegane lichaamsfuncties te omschrijven. Ik heb de Kamer hierover al geïnformeerd in mijn brief ‘ontwikkelingen in hulpmiddelenbeleid’ van 16 april 2008 . Het CVZ is van plan om dit jaar een onderzoek te starten naar de hoogte van de maximumvergoeding van hoortoestellen. In het voorstel om de aanspraak op auditieve hulpmiddelen op basis van functiebeperking te omschrijven zal het CVZ ook adviseren over de aard en hoogte van de maximumvergoeding voor hoortoestellen. Op dat moment zal ik de Kamer uiteraard hierover informeren.
1) Hart van Nederland, 5 augustus 2008