Vliegbelasting; versoepeling bij verschillend tarief binnen één land
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Ons kenmerk: DV 2008-00371 M
Onderwerp: Vliegbelasting; versoepeling bij verschillend tarief binnen één land
Geachte voorzitter,
In het spoeddebat met uw Kamer op 26 maart jl. over de vliegbelasting heb ik toegezegd dat knelpunten met betrekking tot de doorsnijding van landen en met het tarief voor de Canarische Eilanden, Madeira en de Azoren zullen worden meegenomen in de meibrief met betrekking tot de tweede tranche vergroening. Bij een aanpassing op dit punt die direct per 1 juli 2008 zou ingaan is het echter wenselijk, dat hierover zo snel mogelijk duidelijkheid bestaat, teneinde de sector in staat te stellen hier bij boekingen voor vluchten na 30 juni nog zoveel mogelijk rekening mee te houden. Ik laat u daarom nu al weten welke lijn ik hierin zal volgen.
Na de totstandkoming van de vliegbelasting is vanuit de sector aangevoerd dat de internationale boekingssystemen niet uit de voeten kunnen met toepassing van verschillende tarieven voor verschillende bestemmingen in hetzelfde land. Dit speelt bijvoorbeeld ten aanzien van Turkije. Op dit moment is onvoldoende duidelijk hoe de praktijk hiermee om zal gaan en of de sector zonodig vóór 1 juli 2008 een oplossing zal kunnen vinden.
Daarnaast is zoals u weet van verschillende kanten mijn aandacht gevraagd voor de toepassing van het hoge tarief voor bestemmingen in de gebieden genoemd in artikel 299, tweede lid, van het EG-verdrag (de zgn. ultra perifere gebieden). Daarbij speelt een rol dat het lage tarief geldt voor EU-gebieden die niet genoemd worden in artikel 299, tweede lid, maar die op vergelijkbare afstand liggen als de relatief nabijgelegen ultra perifere gebieden (te weten de Canarische Eilanden, Madeira en de Azoren). Ook door uw Kamer is hiervoor aandacht gevraagd. Hoewel het EG-verdrag ondanks de vergelijkbare afstanden dus ook onderscheid maakt tussen deze gebieden, ben ik niet ongevoelig voor het argument dat het onderscheid in het verdrag vooral samenhangt met de economische gevolgen van de perifere ligging van de genoemde gebieden. Indeling van deze gebieden in het hoge tarief, terwijl voor niet in artikel 299, tweede lid, van het verdrag genoemde EU-gebieden het lage tarief geldt, doet in dit licht onvoldoende recht aan de achtergrond van het in het verdrag gemaakte onderscheid.
Gezien het voorgaande zal ik, in afwachting van een eventuele aanpassing van de vliegbelasting in het Belastingplan 2009, op korte termijn een regeling treffen waarmee bij de inwerkingtreding van de vliegbelasting per 1 juli 2008 aan voornoemde bezwaren tegemoet wordt gekomen. Deze regeling zal inhouden dat voor een land dat deels is gelegen binnen de 2500 km-zone, het lage tarief mede van toepassing is voor verder gelegen bestemmingen in dat land, voor zover deze niet verder liggen dan 1000 km van de zonegrens. Voor de betrokken landen betekent dit, dat bestemmingen in de band van 2500 tot 3500 km worden meegenomen in het lage tarief. De hiervoor bedoelde problemen worden hiermee de facto opgelost. De financiële consequenties van deze aanpassing zullen nader in beeld worden gebracht. Bij het Belastingplan 2009 zal het structurele plaatje worden geschetst.
Ik ben mij er van bewust dat deze bijstelling op korte termijn administratieve gevolgen zal hebben voor de sector, omdat voor de desbetreffende bestemmingen al veel tickets verkocht zullen zijn. Alles afwegende is het echter naar mijn oordeel ook in het belang van de betrokken ondernemers in de reis- en vliegbranche om met deze aanpassing van de vliegbelasting niet te wachten tot het Belastingplan 2009.
Wanneer bij de mogelijke verdere differentiatie van de vliegbelasting in het Belastingplan 2009 de afstandsgrenzen gewijzigd zouden worden, zou uiteraard ook deze regeling opnieuw moeten worden bezien. Daarbij zou er dan wel voor gewaakt moeten worden dat niet opnieuw vergelijkbare problemen ontstaan.
Hoogachtend,
de staatssecretaris van Financiën,
mr. drs. J.C. de Jager