Stand van zaken pilots ‘stroomlijnen’

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

19 augustus 2008

DJENG/SenS-2861232

Tijdens de begrotingsbehandeling op 22 november 2007 heb ik uw Kamer toegezegd om u op een later moment te informeren over pilots waarin de samenwerking tussen gemeenten en provincies/stadsregio’s ten aanzien van jeugdbeleid en jeugdzorg centraal staat. Deze pilots vloeien voort uit afspraken die in juni 2007 in het bestuursakkoord tussen het kabinet en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn gemaakt. Met deze brief informeer ik u over de stand van zaken ten aanzien van de pilots.

Waarom pilots?

Het kan niet genoeg benadrukt worden hoe belangrijk het is dat in het jeugdbeleid en de jeugdzorg het kind centraal staat. Mijn beleid is er op gericht om zoveel mogelijk te voorkómen dat kinderen problemen krijgen. Wanneer ondanks preventie toch zorg nodig is, moeten kinderen en hun ouders er op kunnen rekenen dat zorg snel beschikbaar is. Ze moeten niet meerdere malen hetzelfde verhaal hoeven te vertellen. En wanneer er meerdere hulpverleners betrokken zijn bij een gezin, moet het gezin er van op aan kunnen dat de hulpverleners van elkaar weten dat zij betrokken zijn bij het gezin en dat de verschillende hulpverleningstrajecten op elkaar afgestemd zijn. Om dit te kunnen bereiken, is een goede afstemming en samenwerking tussen het lokale jeugdbeleid en de jeugdzorg noodzakelijk.

De gemeenten en provincies/stadsregio’s hebben op dit terrein een bijzondere verantwoordelijkheid, omdat zij verantwoordelijkheid dragen voor respectievelijk het lokale jeugdbeleid en de geïndiceerde jeugdzorg. Een goede afstemming tussen de beide domeinen is van groot belang. De samenwerking en afstemming is vaak nog onvoldoende, zo is gebleken uit bijvoorbeeld de tussentijdse evaluatie van de Wet op de jeugdzorg in 2006.
Bij mijn aantreden heb ik duidelijk aangegeven dat ik in deze kabinetsperiode geen stelselwijziging wil. Wel wil ik binnen de bestaande wet- en regelgeving kijken welke mogelijkheden er zijn om de samenwerking en aansluiting tussen het lokale jeugdbeleid en de provinciale jeugdzorg te verbeteren. In het bestuursakkoord dat het Rijk en de gemeenten hebben gesloten, staat daarom dat de gemeenten met provincies/stadsregio’s afspraken zullen maken over het verbeteren van hun samenwerking. Het kabinet heeft toegezegd om op lokaal niveau pilots waarin nieuwe vormen van samenwerking tussen gemeenten en provincies/stadsregio’s onderzocht worden te ondersteunen en stimuleren. Medio 2009 maken de VNG en ik samen de balans op ten aanzien van de stroomlijning van de jeugdzorgketen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de informatie die uit de pilots beschikbaar komt. Het IPO zal hier ook bij betrokken worden. Wanneer dat nodig is, worden naar aanleiding van de evaluatie nadere afspraken gemaakt.

Welke pilots starten?

Nadat het kabinet het bestuursakkoord met de VNG had gesloten, heb ik met een aantal gemeenten en provincies/stadsregio’s gesproken over het verbeteren van de samenwerking tussen jeugdbeleid en jeugdzorg en de manier waarop pilots daar een bijdrage aan kunnen leveren. Tijdens deze gesprekken viel mij op dat er bij gemeenten en provincies/stadsregio’s een groot enthousiasme en veel gedrevenheid is om te komen tot verbetering van de samenwerking. Zij hebben zelf duidelijke ideeën over de wijze waarop de samenwerking kan worden verbeterd.

De pilots waarover ik op dit moment afspraken heb gemaakt en die onlangs van start zijn gegaan, vinden plaats bij de G27 en de gemeente en de stadsregio Rotterdam. Daarnaast worden ook in het kader van ‘Opvoeden in de Buurt’ (G4, Tilburg, Eindhoven en Almere en de bijbehorende provincies/stadsregio’s) voorstellen uitgewerkt voor verbeteringen in het jeugdbeleid, onder andere voor de samenwerking tussen het lokale jeugdbeleid en de geïndiceerde jeugdzorg.

G27

Met de G27 heb ik afgesproken dat in 11 van de G27-gemeenten werkplaatsen van start gaan. Het gaat in totaal om 14 werkplaatsen, waarin drie thema’s worden onderzocht:

  • het verschuiven van uitvoerende taken vanuit het provinciale naar het lokale domein (waaronder indicatiestelling door CJG, onder verantwoordelijkheid van Bureau Jeugdzorg);

  • aanwezigheid van Bureau Jeugdzorg in het lokale domein (zoals de fysieke aanwezigheid van BJZ in het CJG);

  • bundelen van expertise en verantwoordelijkheid om te komen tot een integrale aanpak (zoals de aanpak van jongeren met meerdere problemen).

De werkplaatsen zijn geen blauwdruk en kunnen daardoor per stad verschillen. De betrokken provincies/stadsregio’s staan achter de werkplaatsen. Ik heb mijn steun uitgesproken tijdens een bestuurlijk overleg met een afvaardiging van wethouders van de G27 op 19 juni 2008. Ik zal deze steun bekrachtigen door op korte termijn een brief aan de G27 en de betrokken provincies/stadsregio’s te versturen.

Stadsregio en gemeente Rotterdam

Met de gemeente en de stadsregio Rotterdam heb ik afgesproken dat er in de pilot verschillende thema’s aan de orde komen, waaronder:

  • het zoveel mogelijk laten verrichten van de indicatiestelling door het Centrum voor Jeugd en Gezin (onder verantwoordelijkheid van Bureau Jeugdzorg);

  • het inzetten van een deel van de middelen afhankelijk maken van de vraag (kan in de ene gemeente van de stadsregio leiden tot meer preventie en in de andere tot veel zorgaanbod);

  • het onderzoeken van mogelijkheden om contactmomenten in de jeugdgezondheidszorg flexibel toe te passen.

De afspraken met de gemeente en de stadsregio Rotterdam zijn op 8 juli 2008 vastgelegd in een convenant.

'Opvoeden in de Buurt'

Met de zeven gemeenten die deelnemen aan ‘Opvoeden in de Buurt’, en de provincies/stadsregio’s waarin zij zijn gelegen, heb ik afgesproken dat we aan de hand van de praktijk verkennen hoe het CJG en BJZ elkaar zo goed mogelijk kunnen versterken. Het doel is om goede werkwijzen te ontwikkelen, die we ook beschikbaar kunnen stellen aan andere gemeenten en provincies/stadsregio’s. Hiertoe wordt in elke gemeente en betrokken provincie/stadsregio een andere werkwijze uitgeprobeerd. Grofweg zijn de werkwijzen in drie varianten in te delen:

  • enkele werkprocessen van Bureau Jeugdzorg worden ondergebracht bij het CJG, zoals bijvoorbeeld indicatiestelling (formele verantwoordelijkheid blijft bij BJZ);

  • verschillende werkprocessen van BJZ en CJG worden met elkaar verbonden, waardoor er bijvoorbeeld een versnelling van het indicatieproces plaatsvindt;

  • BJZ en CJG werken vanuit hun eigen expertise nauw samen. De werkprocessen worden dus niet met elkaar verbonden, maar sluiten goed op elkaar aan.

In maart van dit jaar is tijdens een bestuurlijk overleg met de betrokken gemeenten en provincies/stadsregio’s afgesproken dat op lokaal niveau de werkwijzen worden verkend en dat wij in oktober van dit jaar opnieuw spreken over de stand van zaken.

Samenvattend betekent dit dat met alle bovenstaande pilots onder andere wordt beproefd hoe de relatie tussen CJG en BJZ goed kan worden vormgegeven, hoe de werkwijzen meer kunnen worden geïntegreerd en hoe de samenwerking een optimaal resultaat voor kind en gezin oplevert. Ik ben enthousiast over deze pilots, omdat deze naar verwachting inzicht bieden in de manier waarop het lokale jeugdbeleid en de jeugdzorg op een goede manier op elkaar kunnen aansluiten. Daar zijn kinderen, ouders en professionals allemaal bij gebaat.

Met de pilots wil ik uitdrukkelijk niet buiten het wettelijk kader treden. Dit heb ik ook afgesproken met de betrokken gemeenten, provincies en stadsregio’s. Omdat de pilots binnen het wettelijk kader blijven, hebben de gemeenten en provincies/stadsregio’s geen toestemming van het Rijk nodig om aan de slag te gaan. De ondersteuning en stimulans mijnerzijds bestaat er vooral uit dat ik mijn betrokkenheid en steun uitspreek, de betrokken gemeenten en provincies/stadsregio’s met enige regelmaat spreek over de voortgang, meedenk waar dat nodig is en de pilots door middel van onderzoek ga volgen.

Evaluatie van de pilots

Zoals hierboven vermeld, wil ik de pilots nauwlettend volgen. Om samen met de VNG in 2009 te kunnen beoordelen of de samenwerking tussen gemeenten en provincies/stadsregio’s verbeterd is, vind ik het belangrijk om in kaart te brengen wat de effecten zijn van de nieuwe vormen van samenwerking. Ik wil de provincies en stadsregio’s hier ook zoveel mogelijk bij betrekken. Ik zal op korte termijn een onderzoek starten naar de pilots in Rotterdam en bij de G27. Voor ‘Opvoeden in de Buurt’ wordt binnenkort een afzonderlijk onderzoek gestart, in nauwe samenwerking met de deelnemende gemeenten en provincies/stadregio’s.

De Minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet