Statutenwijziging N.V. Luchthaven Schiphol

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA ‘S-GRAVENHAGE

Ons kenmerk: Fin 2006-00832

Bij brief van 19 september jl. zegde ik u toe uw Kamer nog nader inhoudelijk te zullen informeren over de stand van zaken betreffende de besprekingen met de gemeente Amsterdam inzake de voorgenomen vervreemding van een minderheidsaandeel in N.V. Luchthaven Schiphol (“NVLS”).

De besprekingen met Amsterdam over de voorgenomen vervreemding dateren niet van gisteren. Reeds enkele jaren geleden zijn hierover met het College van burgemeester en wethouders de eerste verkennende besprekingen gevoerd. De lijn van Amsterdam daarbij was altijd dat slechts tot definitieve besluitvorming over kon worden gegaan nadat het Rijk een definitief standpunt had bepaald. In het verleden is daarbij wel aangegeven dat dit onderwerp in de gemeenteraad gevoelig lag maar door het College is eveneens aangegeven dat een positieve uitkomst mogelijk kon zijn mits voldoende met de positie van Amsterdam zou worden rekening gehouden.

Eén en ander blijkt ook duidelijk uit een brief aan Schiphol van burgemeester Cohen namens het College van 20 augustus 2003, waarin hij schrijft: “Zoals reeds eerder gemeld zal het College van B&W van Amsterdam tot besluitvorming over de privatisering komen zodra daarover door de Rijksregering een positief standpunt is ingenomen en er uitzicht is op een positief besluit door de Tweede Kamer. Wij zijn derhalve volgend in het besluitvormingsproces. Als door het Rijk wordt besloten om over te gaan tot een vervreemding van maximaal 49% van het aandelenkapitaal zal het Amsterdamse College van B&W de Gemeenteraad voorstellen daaraan medewerking te verlenen. Het is u bekend dat het College van B&W niet vooruit wil en kan lopen op de besluitvorming door de Gemeenteraad.” Mede gezien bovenstaande heb ik ook tijdens de Parlementaire behandeling altijd aangegeven er vanuit te gaan dat ik in goed overleg met de gemeente tot een oplossing zou kunnen komen.

Direct na de afronding van het Parlementaire traject en instemming door de beide kamers der Staten-Generaal met de voorgenomen vervreemding, ben ik opnieuw de besprekingen met Amsterdam aangegaan en heb ik op 7 juli 2006 een concreet en uitgewerkt voorstel aan het College aangeboden. Daarin was een voorstel voor een statutenwijziging opgenomen die een beursgang en een verkoop van aandelen aan anderen dan overheden mogelijk zou maken. Ik heb daarnaast verregaand rekening willen houden met de positie van Amsterdam en mij zelfs bereid getoond de positie van Amsterdam met betrekking tot de vennootschap aanzienlijk te verbeteren ten opzichte van de huidige situatie. Kort samengevat komt dit voorstel er op neer dat de bevoegdheden van Amsterdam als ‘kleine’ aandeelhouder verbeteren (onder meer door Amsterdam een voordrachtsrecht voor een commissaris te gunnen), dat Amsterdam kan profiteren van een (eenmalige) superdividenduitkering met een opbrengst van ruim € 0,2 miljard voor Amsterdam en dat Amsterdam pro rata kan participeren in de grondvennootschap die de door NVLS over te dragen gronden zal verwerven.

Het komt mij voor dat het bovenstaande zeer tegemoet komt aan de positie van Amsterdam. Het behelst voor Amsterdam tal van materiële verbeteringen ten opzichte van de huidige situatie. Voorts wijs ik er op dat het voorstel dat het Rijk aan Amsterdam heeft gedaan getuigt van een zeer redelijke en op samenwerking gerichte opstelling van het Rijk, want noodzaak daartoe bestaat er niet. In feite verlang ik van Amsterdam slechts medewerking aan Rijksbeleid dat een minderheidsvervreemding van aandelen NVLS aan private partijen ten doel heeft. Daar zou -strikt genomen- niets tegenover hoeven te staan.

Tot mijn teleurstelling heeft het College van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot nu toe steeds geweigerd om inhoudelijk te reageren op of in overleg te treden over mijn voorstel ondanks mijn herhaalde uitnodigen daartoe. Namens het College is mij door wethouder Asscher slechts kenbaar gemaakt dat Amsterdam vooralsnog niet wenste mee te werken aan de voor vervreemding buiten de kring van de overheid benodigde statutenwijziging.

Ik acht deze opstelling van Amsterdam vanuit de optiek van bestuurlijke continuïteit op zichzelf genomen reeds niet bevredigend.

Zoals ik echter meermalen richting Amsterdam heb aangegeven, meen ik gelet op het algemeen belang, dat in dit geval gezamenlijk met de beide kamers der Staten-Generaal is vastgesteld, dat de stellingname van Amsterdam niet aanvaardbaar is.

In het algemeen belang is bij de wijziging van de Wet luchtvaart inzake de exploitatie van de luchthaven Schiphol gekozen voor normstelling, handhaving en sturing langs publiekrechtelijke weg, om de gewenste reductie van het aandeelhouderschap van het Rijk in Schiphol mogelijk te maken. Amsterdam lijkt nu echter dit algemene belang, dat op het hoogste constitutionele niveau is vastgelegd, te willen doorkruisen en frustreren met een tegengestelde opvatting dienaangaande.

Binnen de geldende constitutionele verhoudingen is het wegens strijd met het dienaangaande vastgestelde algemene belang en met het recht niet toegestaan dat de gemeente Amsterdam een statutenwijziging blokkeert die noodzakelijk is om de verkoop van aandelen van het Rijk in NVLS aan anderen dan overheden mogelijk te maken, nu de genoemde wetswijziging de voorwaarde was voor de voorgenomen verkoop en deze verkoop door de beide kamers der Staten-Generaal is geaccordeerd. Deze voorgenomen verkoop was immers de aanleiding voor de Tweede Kamer om te vragen om een borging van het mainportbelang, die inmiddels is neergelegd in de Wet luchtvaart. Uw Kamer en de Eerste Kamer hebben met het aannemen van deze wet ook ingestemd met de verkoop van een minderheidsaandeel in NVLS aan anderen dan overheden, in overeenstemming met het deelnemingenbeleid. Tijdens de behandeling in het Parlement heb ik destijds ook reeds duidelijk aangegeven het niet redelijk te achten indien Amsterdam een door Tweede en Eerste Kamer gesteund beleidsvoornemen zou trachten te frustreren. Het gaat hier om onze Nationale luchthaven, niet om een regionale of een locale Amsterdamse luchthaven. Met alle respect voor het gemeentebestuur van Amsterdam acht ik het woord van regering en van Staten-Generaal in dezen toch van aanzienlijk groter gewicht.

Als Amsterdam haar voornemen om vervreemding door het Rijk van een minderheidsaandeel in NVLS aan anderen dan overheden daadwerkelijk te blokkeren ten uitvoer legt door te besluiten tegen de daartoe voorgestelde statutenwijziging te stemmen, meen ik dat sprake is van strijd met het recht en het algemeen belang en ben ik genoodzaakt om mijn verantwoordelijkheid te nemen tot handhaving van de constitutionele verhoudingen. Dit betekent dat de gemeente Amsterdam er in dat geval rekening mee moet houden dat het gebruik van het instrument van spontane vernietiging bij Koninklijk Besluit vrijwel onvermijdelijk wordt.

Voordat door het College een definitief besluit wordt genomen zal echter eerst de gemeenteraad op 27 september aanstaande nog door het College worden gehoord. Uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming in constitutionele verhoudingen zal ik de uitkomst van het horen van de gemeenteraad afwachten en zal ik in het voorkomende geval niet overgaan tot handhaving bij Koninklijk Besluit dan na de bijzondere algemene vergadering van aandeelhouders van 30 september aanstaande, waar de voorgestelde statutenwijziging aan de orde komt.

Ik heb nog steeds de hoop dat voor Amsterdam bij de uiteindelijke besluitvorming zwaar zal wegen het feit dat er een door de Staten-Generaal gesteunde beleidslijn van de regering voorligt ten aanzien van aandelenvervreemding in NVLS.

Als Amsterdam echter toch zou besluiten om tegen de voorgestelde statutenwijziging te stemmen, dan zal ik in het kader van de vereiste zorgvuldigheid gelegenheid bieden tot overleg en mocht dat niet tot een door mij gewenst resultaat leiden dan rest weinig anders meer dan de optie van de spontane vernietiging. Door sommige leden van uw Kamer is in dat kader de vraag gesteld of hiermee niet “de rechtspositie van de gemeente zou worden aangetast” of “democratische rechten van de gemeente met voeten zouden worden getreden”. Zulks is geenszins het geval. Binnen de constitutionele verhoudingen is toepassing van dit instrument zonder meer gerechtvaardigd en ik acht optreden binnen de constitutionele verhoudingen bovendien in overeenstemming met de publiekrechtelijke aard van het geschil dat door de opstelling van Amsterdam kan ontstaan. Ook in de richting van de onderneming acht ik het overigens noodzakelijk om na zoveel jaren van discussie helderheid te scheppen.

Ik hecht er aan u te laten weten dat ik de voorgenomen statutenwijziging beschouw als de uitvoering van een democratisch tot stand gekomen besluit op rijksniveau, dat ik gelet op het belang van de mainport en gelet op wetgeving en beleid geboden acht en waarvan het kabinet doorkruising door een besluit van een lagere overheid in het kader van de constitutionele verhoudingen niet aanvaardbaar acht. Dat neemt niet weg dat Amsterdam tijdig van de voorstellen op de hoogte is gebracht en dat het voorstel tot statutenwijziging geheel in overeenstemming met de daarvoor geldende regels aan Amsterdam is voorgelegd. Als Amsterdam zich daarmee, na een daarover nog te voeren discussie in de aandeelhoudersvergadering, niet blijkt te kunnen verenigen ontstaat er een nieuwe situatie waarover de rechter indien nodig het laatste woord kan spreken. Een rechterlijke procedure zal naar verwachting enige maanden in beslag nemen. In een democratische rechtsstaat is dit evenwel een beproefd middel om een dergelijk geschil op te lossen.

DE MINISTER VAN FINANCIEN,

G. Zalm