Nader rapport ontwerp besluit prudentiële regels voor financiële ondernemingen
de Koningin
Ons kenmerk: FM 2006-2352 M
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 3 juli 2006, nr. 06.002297, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 27 juli 2006, nr. W06.06.0265/IV, bied ik u hierbij aan.
In reactie op het advies van de Raad van State merk ik het volgende op, waarbij de volgorde van de punten wordt aangehouden zoals die door de Raad is gehanteerd.
Aangezien de artikelnummers zijn gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbesluit dat aan de Raad was voorgelegd, wordt hierna tussen haakjes naar de nummering van het artikel verwezen zoals die zal luiden in het Staatsblad.
1.a. De Raad adviseert in het ontwerpbesluit een duidelijke afbakening op te nemen van wel en niet toegelaten vormen van uitbesteding en te motiveren, mede in het licht van het vrije verkeer van diensten, waarom bepaalde vormen van uitbesteding niet zullen zijn toegestaan.
Als uitgangspunt geldt dat financiële ondernemingen binnen de door de wet en het besluit gestelde kaders vrij zijn om werkzaamheden uit te besteden. Op advies van de Raad is in artikel 24 (27) van het ontwerpbesluit aangegeven welke werkzaamheden bij voorbaat niet kunnen worden uitbesteed. Het gaat om werkzaamheden die tot de kerntaken behoren van de personen die het dagelijks
beleid van de financiële onderneming bepalen en daarom niet kunnen worden
uitbesteed. Daarbij gaat het om de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van die personen, daaronder begrepen het vaststellen van beleid en het afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid.
1.b. De Raad adviseert artikel 28 (31), tweede lid, onderdeel d, te laten vervallen en wijst op de mogelijkheden van samenwerking tussen toezichthoudende instanties van verschillende staten. Op grond van de samenwerkingsbepalingen in de Europese richtlijnen dienen de toezichthoudende instanties van de lidstaten elkaar gegevens of inlichtingen te verstrekken indien dat voor de vervulling van de toezichttaak nodig is. Tevens kan DNB na kennisgeving aan de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat bij een bijkantoor gegevens of inlichtingen verifiëren of doen verifiëren. Deze mogelijkheden van samenwerking zijn echter beperkt tot de toezichthoudende instanties binnen de EER. Daarnaast heeft DNB met een beperkt aantal staten buiten de EER samenwerkingsovereenkomsten gesloten. Gelet hierop is het noodzakelijk dat in de overeenkomst tot uitbesteding de mogelijkheid voor toezichthouders is opgenomen om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij degene waaraan werkzaamheden zijn uitbesteed. Ook in andere lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk worden dergelijke eisen aan een uitbestedingsovereenkomst gesteld. Tenslotte wordt opgemerkt dat ook in Europees verband (onder andere in artikel 14, tweede lid, onder i, van de uitvoeringsrichtlijn markten voor financiële instrumenten1) wordt voorgeschreven dat de onderneming die werkzaamheden uitbesteedt maatregelen treft zodat toezichthoudende instanties effectief toegang hebben tot de gegevens over de uitbestede werkzaamheden en de bedrijfsruimten van de degene waaraan de werkzaamheden zijn uitbesteed.
2. Met de redactionele kanttekeningen van de Raad is rekening gehouden. Voorts zijn enkele onvolkomenheden in de artikelen 1 (voor zover het gaat om de definitie van “grote posities” en “suppletiebijdragen”), 1b (3), 65 (57), 66 (58), 74 (67), 75a (89), 79a (94), 82 (102) en 108 (131) hersteld.
Het ontwerpbesluit is na ontvangst van het advies van de Raad van State vernummerd en de verwijzigen zijn daaraan aangepast. Ook is rekening gehouden met de vernummering van de artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van de Wet op het financieel toezicht.
Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.
De minister van Financiën,
1: Richtlijn nr. 2006/73/EG van de commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn.