Antwoorden op kamervragen over belastingheffing op onkostenvergoedingen

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA ‘S-GRAVENHAGE

Uw brief (Kenmerk) 6 augustus 2007 (2060722480)

Ons kenmerk: DGB 2007-04277

Geachte voorzitter,

Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen van de leden Irrgang en Jansen over de belastingheffing op onkostenvergoedingen van bewoners aan het Bos en Lommerplein.

Hoogachtend,

De staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager

Vragen van de leden Irrgang en Jansen, kenmerk 2060722480

1

Is het waar dat de Belastingdienst belasting heft op de als onkostenvergoeding bedoelde dagvergoeding die 190 bewoners van het Bos en Lommerplein van de Dienst Werk en Inkomen van Amsterdam hebben ontvangen?

2

Is het waar dat eerder door de Dienst Werk en Inkomen is verklaard dat de onkostenvergoeding wat hun betreft fiscaal niet als inkomsten gold?

3

Was de gemeente Amsterdam voor het verstrekken van de onkostenvergoeding en de informatie op de hoogte van het feit dat de Belastingdienst de onkostenvergoeding wel ziet als een vorm van inkomsten en als zodanig zal belasten?

4

Is het feit dat de onkostenvergoeding een tegemoetkoming is in de extra kosten die bewoners wegens maandenlange onvrijwillig verblijf in hotels of bij familie hebben gemaakt, voor u niet voldoende reden af te zien van deze belastingheffing bij de bewoners?

Antwoord

Er is geen belasting verschuldigd indien bij een gebeurtenis zoals de gedwongen ontruiming van het Bos en Lommerplein vergoedingen worden betaald voor aanwijsbare kosten. De gemeente Amsterdam heeft alle aanwijsbare kosten die uit de ontruiming voortvloeiden volledig vergoed. Daarbij valt te denken aan de kosten voor hotel, inrichting, huur en energie1. Ik benadruk dat deze kostenvergoedingen niet door de Belastingdienst zijn of worden belast.

Daarnaast ontvingen de bewoners een daggeldvergoeding waar geen aanwijsbare kosten tegenover stonden. De gemeente betaalde deze ‘coulancevergoeding’ (van € 20 per dag per volwassene en € 10 per dag per kind) over de periode 11 juli 2006 tot en met 30 september 2006. Voor een eenpersoonshuishouden kwam dit neer op € 600 per maand en voor een gezin met 2 kinderen bedroeg de vergoeding € 1800 per maand.

Omstreeks 30 september 2006 heeft de gemeente contact opgenomen met de Belastingdienst over de fiscale gevolgen van de betaalde coulancevergoeding.

De gemeente nam daarbij het standpunt in dat sprake was van periodieke uitkeringen die zijn ontvangen op grond van een publiekrechtelijke regeling (dergelijke uitkeringen zijn belast op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001), maar de gemeente meende dat men gebruik kon maken van een wettelijke vrijstellingsbepaling. De gemeente had daarbij het oog op de vrijstelling voor uitkeringen die voortvloeien uit een, met bijzondere bijstand vergelijkbare, gemeentelijke inkomensondersteunende regeling.

De Belastingdienst deelde het oordeel van de gemeente over de kwalificatie als periodieke uitkering, maar heeft meegedeeld dat de door de gemeente bedoelde vrijstelling niet van toepassing is. Voor toepasselijkheid van deze vrijstelling is namelijk vereist dat sprake is van (i) uitkeringen op grond van de Wet werk en bijstand die zijn bedoeld ter dekking van bepaalde noodzakelijke kosten, dan wel van (ii) uitkeringen op grond van de Gemeentewet die zijn afgestemd op het inkomen van de belastingplichtige en die overeenkomen met bijstand ter bestrijding van bepaalde noodzakelijke kosten. De Belastingdienst heeft steeds het standpunt ingenomen dat de door de gemeente bedoelde vrijstelling niet van toepassing is op de daggeldvergoedingen, omdat noch sprake is van bijstands­ uitkeringen, noch van uitkeringen die overeenkomen met bijstandsuitkeringen. Daarbij speelt een rol dat de gemeente bij de toekenning van de coulance­ vergoedingen geen enkele inkomens- of vermogenstoets heeft uitgevoerd.

Om fiscale gevolgen voor de bewoners van het Bos en Lommerplein te vermijden, is de Belastingdienst al in november 2006 ermee akkoord gegaan dat de gemeente de verschuldigde belasting zou betalen (lumpsumheffing). Op die wijze zouden de uitgekeerde bedragen niet tot fiscale consequenties voor de bewoners leiden.

In juni 2007 is echter gebleken dat de gemeente uiteindelijk geen gebruik wenste te maken van de lumpsumheffing, zodat de bewoners wél zelf met de fiscale gevolgen worden geconfronteerd. De gemeente was op het moment van deze beslissing dus al geruime tijd op de hoogte van deze fiscale gevolgen.

De Belastingdienst zal de periodieke uitkeringen op grond van de Wet IB 2001 tot het inkomen moeten rekenen. Voor de volledigheid merk ik hierbij nog op dat de bewoners tegen de belastingheffing uiteraard de gebruikelijke rechtsmiddelen van bezwaar en beroep kunnen aanwenden.

1: In een notitie van het stadsdeel Bos en Lommer van 31 januari 2007 staat over de vergoede kosten het volgende: “De eerste periode na de evacuatie hebben de bewoners tijdelijk in hotels gewoond. Zij hebben de kosten daarvan vergoed gekregen, inclusief ontbijt, lunch, diner, frisdranken en bier, wijn en gedistilleerd tot maximaal twee drankjes per dag. Internetgebruik, voor zover in rekening gebracht, en vergoeding voor het wassen van kleding door het hotel werden eveneens vergoed. In september is het overgrote deel van de bewoners verhuisd naar een huurwoning. Hierbij kregen zij de huur en de inrichting van de woning vergoed en werd geregeld dat zij geen dubbele lasten voor gas, licht en water hadden.”