Nadere toelichting instrument beleidsdoorlichting

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA ‘S-GRAVENHAGE

Uw brief (Kenmerk) 07-RU-B-025

Ons kenmerk: IRF 2007-00825 U

Geachte voorzitter,

Aanleiding

Op 14 juni 2007 heeft u mij een brief gestuurd over de ontwikkelingen rond het nieuwe evaluatie-instrument beleidsdoorlichting. U geeft daarbij aan dat de commissie positief staat tegenover beleidsdoorlichtingen. Maar u signaleert tegelijkertijd een aantal risico’s. Dit in relatie tot de vraag of een beleidsdoorlichting wel voldoende betrouwbare informatie genereert over doelmatigheid en doeltreffendheid van het kabinetsbeleid om de controlerende taak van de Kamer waar te kunnen maken. In uw brief verzoekt u mij (als coördinerend bewindspersoon) de gesignaleerde risico’s weg te nemen en formuleert u een aantal oplossingen. Alvorens ik daarop reageer, zal ik eerst aangeven waarom het instrument beleidsdoorlichting is ingevoerd.

Een beleidsdoorlichting is een vorm van evaluatie die geïntroduceerd is naar aanleiding van de VBTB-evaluatie. Hierin werd geconstateerd dat er veel wordt geëvalueerd, maar dat de kwaliteit voor verbetering vatbaar is.
Zo is er veelal te weinig aandacht voor de probleemanalyse, voor de effecten van beleid en voor een voldoende mate van onafhankelijkheid van evaluatieonderzoek. Daarom is met de RPE 20061 onder meer het instrument van de beleidsdoorlichting geïntroduceerd. In een beleidsdoorlichting dienen een aantal simpele doch fundamentele «doorlichtingsvragen» aan de orde te komen en bij de uitvoering ervan dienen onafhankelijken te worden betrokken. Beleidsdoorlichtingen worden geprogrammeerd in de begroting en hebben het karakter van syntheseonderzoek, zoveel mogelijk steunend op (deel)-onderzoeken naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid en (deel)onderzoeken naar de doelmatigheid van de bedrijfsvoering. De vakministers zijn aanspreekbaar op inhoud en diepgang van beleidsdoorlichtingen.

De verwachting is dat de RPE 2006, en in het bijzonder de introductie van beleidsdoorlichtingen, departementen in de gelegenheid stellen om meer dan voorheen tegemoet te komen aan de informatiebehoefte van de Kamer. Uw brief beschouw ik als een extra aansporing voor departementen om de geboden kansen optimaal te benutten.

Dit jaar zijn 16 beleidsdoorlichtingen gestart. Ik heb mijn collega’s verzocht om in hun ontwerpbegroting te laten zien dat alle beleidsterreinen aan de hand van een beleidsdoorlichting periodiek en aansluitend bij de beleidscyclus op nut, noodzaak, doelmatigheid en doeltreffendheid worden beoordeeld. Deze oproep heeft inmiddels resultaat gehad. In de ontwerpbegrotingen staat aangegeven dat het overgrote deel van de beleidsuitgaven de komende jaren zal worden onderworpen aan een beleidsdoorlichting conform de richtlijnen van de RPE 2006. Deze systematische aanpak van de evaluatieprogrammering draagt bij aan een doelmatige inzet van de evaluatiemiddelen.

Onafhankelijkheid

Met de Kamer ben ik van mening dat een geloofwaardig ingevulde betrokkenheid van onafhankelijken bij beleidsdoorlichtingen - en overigens ook bij andere vormen van evaluatieonderzoek - een noodzakelijke voorwaarde is om een juist en volledig beeld te schetsen van de plus- en minpunten van het gevoerde beleid. Van belang is daarbij dat de Kamer een helder beeld krijgt van de rol die onafhankelijken hebben gespeeld bij de totstandkoming van het rapport en het eindoordeel van deze onafhankelijken over de finale versie van het rapport. Uw brief en de daarin opgenomen zorgen over de betrouwbaarheid van beleidsinformatie, zijn voor mij reden geweest om dit punt bij departementen na drukkelijk onder de aandacht te brengen opdat de rapporten hierover in de toekomst helderheid bieden.

Uw veronderstelling, dat een volledige en juiste beoordeling van het beleid alleen tot stand kan komen wanneer het onderzoek door derden wordt uitgevoerd, deel ik niet. Uitbesteding aan derden is slechts één van de mogelijke opties en bovendien op zich nog geen garantie voor een onafhankelijke beoordeling van beleid. Volledige uitbesteding brengt daarnaast ook het gevaar met zich mee dat departementen zich te weinig bij het evaluatieproces betrokken voelen. De kans dat waardevolle bevindingen worden opgepakt neemt daarmee af en het leereffect blijft beperkt.

Beleidsreactie bij alle beleidsdoorlichtingen

Met de commissie ben ik van mening dat het opstellen van een reactie van de verantwoordelijke minister met beleidsconclusies, de bruikbaarheid van beleidsdoorlichtingen vergroot. Dat bij de vier beleidsdoorlichtingen die uw commissie heeft beoordeeld een beleidsreactie ontbrak, is terug te voeren op de demissionaire status van het toenmalige kabinet. Ik verwacht dat door het opstellen van een beleidsreactie de lessen uit beleidsdoorlichting een grotere rol zullen spelen in het debat tussen vakminister en Kamer over beleidsvoornemens.

Evaluatieprogrammering

De beleidspraktijk laat zien dat de lengte van de beleidscycli tussen departementen nogal uiteen kan lopen. Er is dan ook geen reden om het huidige flexibele model, waar departementen zelf een geschikt evaluatiemoment kiezen, in te ruilen voor een vaste en arbitraire vijfjaarstermijn. Over uw voorstel om over twee jaar in een mid-term-review na te gaan wat het kabinet op haar prioritaire beleidsterreinen heeft bereikt, kan ik u melden dat het kabinet de mogelijkheid onderzoekt om jaarlijks ter voorbereiding op verantwoordingsdag de beleidsprioriteiten uit het regeerakkoord te monitoren.

Ex-post karakter van beleidsdoorlichtingen

Zoals hiervoor aangegeven kiezen departementen zelf een geschikt moment om met een beleidsdoorlichting hun beleidsterreinen ex-post te evalueren. Zoals u constateert is het daarbij inderdaad van groot belang het beleid op een zodanig tijdstip te evalueren dat het de kans heeft gehad om werkzaam te zijn. Pas dan kunnen in een beleidsdoorlichting de (directe) effecten worden bezien. Overigens kan die periode variëren van relatief kort bij bestuurlijke doelen tot erg lang (bij fysieke doelen). Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat bij evaluatie van een geheel beleidsterrein niet alle beleidsinstrumenten een gelijke start en een synchroon ontwikkelingstempo kennen. Het is dan ook nooit geheel te voorkomen dat in beleidsdoorlichtingen ook instrumenten aan de orde komen die pas recent zijn ingezet. Het wachten op het moment dat alle instrumenten enige jaren werkzaam zijn geweest, zou dan betekenen dat in de praktijk nooit tot een beleidsdoorlichting kan worden overgegaan.

De inhoud en diepgang van beleidsdoorlichtingen is niet voldoende gewaarborgd

Zoals u uit het voorgaande kunt opmaken, hebben de door u gesignaleerde risico’s reeds mijn aandacht en onderneem ik actie om die weg te nemen. Het is wat mij betreft, anderhalf jaar na inwerkingtreding van de nieuwe regeling (RPE 2006), nog te vroeg om te concluderen dat meer regie van de Minister van Financiën in de vorm van het aanscherpen van de RPE 2006 noodzakelijk is.

Mijn voornemen is om als een substantieel aantal beleidsdoorlichtingen beschikbaar is te bezien of een aanscherping van de RPE 2006 alsnog noodzakelijk is.

Tot slot verwijs ik voor wat betreft de resultaten van de workshops niet-financiële informatie naar mijn brief van 22 oktober 2007 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 29 949, nr. 59).

Hoogachtend,

De Minister van Financiën

Wouter Bos

1: Regeling periodiek evaluatieonderzoek en beleidsinformatie 2006