Brief aan de Tweede Kamer over de levensloopregeling en arbeidsongeschiktheidsuitkering voor politieambtenaren
Hierbij informeer ik u, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), inzake de inkomensgevolgen die de politieambtenaren met een arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen ondergaan als gevolg van de Toeslag Bezwarende Functies (TBF) en de inhaal-Toeslag bezwarende Functies (iTBF). In deze brief geef ik tevens uitsluitsel over de uitkomst van het overleg met de minister van SZW over de mogelijkheden tot het treffen van een voorziening voor deze categorie ambtenaren ter voorkoming van de inkomensgevolgen. Aanleiding voor dit overleg is de motie van mevrouw Kuiken (PvdA) en de heer Brinkman (PVV) van 19 november 2007 welke op mijn verzoek is aangehouden totdat overleg heeft plaatsgevonden met de minister van SZW.
Achtergrond
In de politie-CAO van 2005 zijn enkele toeslagen afgesproken om de bij de oude prepensioenregeling behorende (garantie)aanspraken in tijd (deels) om te zetten in geldelijke bedragen. Indien de politieambtenaar deze toeslagen inlegt in de levensloopregeling, is hij in staat vroeger met pensioen te gaan. De situatie kan zich voordoen dat politieambtenaren die op 31 december 2005 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvingen niet of slechts in geringe mate profiteren van de in de politie-CAO van 2005 afgesproken toeslagen. Het UWV beschouwt deze toeslagen als loon bij de berekening van het inkomen dat de werknemer per maand kan verdienen met alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Dit inkomen is de resterende verdiencapaciteit en speelt een belangrijke rol bij de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage door het UWV. Een stijging van het loon leidt tot een hogere restverdiencapaciteit en kan om deze reden tot een daling van de WAO-uitkering leiden. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte ambtenaar heeft met andere woorden minder financiële mogelijkheden om aan de levensloopregeling deel te nemen dan zijn arbeidsgeschikte collega.
Maandag 19 november 2007 hebben mevrouw Kuiken (PvdA) en de heer Brinkman (PVV) tijdens het wetgevingsoverleg Politie een motie ingediend over de problemen van de levensloopregeling voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte ambtenaren bij de politie. Omdat de financiële gevolgen voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte politieambtenaar voortvloeien uit de uitvoering van de WAO en deze wet niet onder mijn verantwoordelijkheid valt, is op mijn verzoek de motie aangehouden onder de toezegging dat ik in overleg zal treden met de minister van SZW. Daarbij speelt ook een rol dat de betreffende gevolgen voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers niet specifiek voor de politie zijn. Wel is het zo dat de effecten bij de politie in grotere mate optreden vanwege de in de politie-CAO afgesproken toeslagen.
Overleg met ministerie van SZW
Zoals aan u is toegezegd, heb ik de minister van SZW gevraagd een oplossing te zoeken voor deze groep gedeeltelijk arbeidsongeschikte politieambtenaren. Dit heeft geleid tot overleg tussen beide ministeries. In het overleg is eerst de vraag onderzocht of het aanmerken van de betreffende toeslagen (de eigen bijdrage, de TBF en de iTBF) als loon door het UWV terecht is. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de beoordeling van het UWV correct is. De politieambtenaar bepaalt namelijk zelf hoe hij die toeslagen besteedt. Hij kan de toeslagen direct laten uitbetalen, maar kan deze ook (geheel of gedeeltelijk) laten storten op een levenslooprekening. Tevens is geconcludeerd dat een eventuele oplossing niet alleen voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte politieambtenaar maar voor alle in soortgelijke situaties verkerende gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers dient te gelden.
Vervolgens is gezamenlijk onderzocht of kan worden voorkomen dat de WAO-uitkering daalt door de verstrekking van een werkgeversbijdrage voor de levensloopregeling. Daarbij is nagegaan of het mogelijk is om die bijdrage niet aan te merken als loon voor een nader af te bakenen groep arbeidsongeschikten. Die nadere afbakening zou kunnen zijn dat het moet gaan om arbeidsongeschikten die voorheen aanspraak hadden op een uitkering ingevolge een VUT- of prepensioenregeling, welke aanspraak is vervangen of opgevolgd door een werkgeversbijdrage (waartoe ook de TBF en iTBF worden gerekend) voor de levensloopregeling.
Het voorgaande zou betekenen dat de resterende verdiencapaciteit voor een bepaalde groep arbeidsongeschikten op een andere manier wordt vastgesteld dan de regel is. Voor het op een andere wijze vaststellen van de resterende verdiencapaciteit van een specifieke groep gedeeltelijk arbeidsongeschikten dient een rechtvaardiging te bestaan. Deze vraag is voorgelegd aan de minister van SZW. Naar zijn oordeel valt een dergelijke rechtvaardiging niet te geven. Voor de vraag of een inkomensbestanddeel moet worden aangemerkt als onderdeel van het loon, is beslissend of het betreffende inkomensbestanddeel vrij besteedbaar is. De werknemer is vrij om de werkgeversbijdrage voor de levensloopregeling naar eigen inzicht te besteden. De consequentie daarvan is dat deze wordt meegeteld bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit. Het feit dat de betreffende werknemer voorheen aanspraak had op een VUT of prepensioen vormt geen rechtvaardiging voor het maken van een uitzondering om de werkgeversbijdragen niet als loon aan te merken. Om deze reden tellen werkgeversbijdragen overigens ook mee bij de berekening van het maatmanloon en het dagloon van toekomstige arbeidsongeschikte werknemers.
Behalve het principiële argument van rechtsgelijkheid zijn voor de minister van SZW ook de volgende overwegingen van belang. Ten eerste leiden de toeslagen niet altijd tot een verlaging van de WAO-uitkering. Het doet zich alleen voor als de resterende verdiencapaciteit daardoor zodanig toeneemt dat de betrokken werknemer in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse wordt ingedeeld. Indien en zolang hij feitelijk minder verdient dan zijn resterende verdiencapaciteit heeft de werkgeversbijdrage geen gevolgen voor de WAO-uitkering. Ten tweede wordt opgemerkt dat het in de politie-CAO afgesproken doel, het vroeger met pensioen gaan, niet per definitie wordt bereikt. De werknemer kan de werkgeversbijdrage immers direct laten uitbetalen. Ten derde zou de hiervoor genoemde uitzondering op de berekening van de resterende verdiencapaciteit een onevenredig zware belasting met zich meebrengen voor het UWV. Het valt niet uit te sluiten dat velen, die een werkgeversbijdrage levensloopregeling ontvangen, dan om een herziening van hun WAO-uitkering zullen verzoeken.
Bovenstaande overwegingen hebben geleid tot de uitkomst dat de minister van SZW geen voorziening zal treffen voor WAO-gerechtigde werknemers die door de werkgeversbijdrage levensloop een lagere WAO-uitkering ontvangen.
Mijn voornemen is om de korpsen te adviseren de toeslagen uit te betalen aan de politieambtenaren met een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ik zal op korte termijn in overleg treden met de politievakorganisaties om dit voornemen te bespreken.
DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,
Mevrouw dr. G. ter Horst