Brief aan de Tweede Kamer over het onderzoek naar implicaties UPG-status voor eilandgebieden Nederlandse Antillen en Aruba

In de slotverklaring met de BES van oktober 2006 is afgesproken onderzoek uit te voeren naar de implicaties van de status van ultraperifeer gebied (UPG) in het licht van de staatkundige veranderingen. Mijn ambtsvoorganger heeft de Tweede Kamer toegezegd dit onderzoek te verbreden tot Curaçao, Sint Maarten en Aruba.

Inleiding

In mijn opdracht zijn ter uitvoering van deze afspraak en toezegging twee onderzoeken uitgevoerd, te weten: onderzoek naar de juridische implicaties en onderzoek naar de economische implicaties. Het juridische onderzoek is uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen. SEOR van de Erasmusuniversiteit heeft in samenwerking met het Franse bureau Louis Lengrand & Associés de economische implicaties onderzocht.

Voor beide onderzoeken was een begeleidingscommissie ingesteld die toegezien heeft op de kwaliteit en ook de samenhang tussen de onderzoeken.

De resultaten van het onderzoek zijn van belang voor de verdere inrichting van het staatkundig proces. Immers, indien de UPG-status voor de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen en Aruba op korte termijn wenselijk wordt geacht zal het staatkundig proces anders ingericht moeten worden.

Bijgevoegd treft u de onderzoeksrapportages aan.

Hoofdpunten onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen en Aruba de UPG-status alleen kunnen verkrijgen als de andere Europese lidstaten daarmee instemmen. Dat is voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet anders dan voor Curaçao, Sint Maarten en Aruba. Zolang een dergelijk besluit niet genomen is, blijven de eilandgebieden Land en Gebied Overzee (LGO), ongeacht de staatkundige veranderingen.

Toetreding tot Nederland als openbaar lichaam leidt er niet vanzelf toe dat Bonaire, Sint Eustatius en Saba onderdeel worden van de Europese Unie. Zij nemen de status van LGO van het Land Nederlandse Antillen automatisch over als dat land opgeheven wordt.

De voorgenomen staatkundige veranderingen vereisen op zichzelf juridisch gezien niet dat de eilandgebieden UPG worden. Dat geldt voor de toekomstige landen van het Koninkrijk Curaçao en Sint Maarten, maar ook voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De vraag waar het kabinet en de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen en Aruba voor staan is of UPG-status (op termijn) wenselijk is. Op grond van het Verdrag van Lissabon dient een dergelijk verzoek bij de Europese raad te worden ingediend, die hierover beslist. Op basis van de huidige Verdragen is Verdragsherziening noodzakelijk.

De onderzoeken geven geen eenduidige conclusie over de wenselijkheid. Er zijn aspecten van de UPG-status die voordelig uitpakken, maar er zijn ook aspecten die nadelig kunnen zijn. Vaststaat in ieder geval dat de UPG-status zowel juridisch als economisch ingrijpende gevolgen zal hebben.

Juridisch betekent het dat het Arubaanse en Antilliaanse recht op veel onderdelen ingrijpend gewijzigd zal worden om het in lijn te brengen met het Europese recht. Het Europese recht stelt bijvoorbeeld strengere eisen op het terrein van milieu en veiligheid op de werkvloer dan het Arubaanse en Antilliaanse recht.

Het koninkrijk is gehouden ervoor te zorgen dat het Europese recht tijdig en correct wordt geïmplementeerd of uitgevoerd. Bij nalatigheid zal de Europese Commissie het Koninkrijk daarvoor aansprakelijk kunnen stellen.

Het onderzoek concludeert dat vanwege deze aansprakelijkheid van het Koninkrijk voor overtredingen van het Europees recht, het Statuut of de rijksregelgeving ingrijpend gewijzigd zal moeten worden als Curaçao, Sint Maarten of Aruba UPG worden. Dit is niet vereist indien Bonaire, Sint Eustatius en Saba UPG worden, gelet op hun toekomstige status als een openbaar lichaam van Nederland.

Economisch gezien is van belang dat de eilandeconomieën via toerisme en handel sterk zijn verweven met Noord- en Zuid-Amerika en het Caribisch gebied.

Voorts is van belang dat de eilandgebieden als UPG in aanmerking komen voor structuurfondsen, zij het in beperkte mate, aangezien de eilandgebieden niet aan alle criteria voldoen.

Vervolg

In oktober 2008 zal ik u informeren over het kabinetstandpunt met betrekking tot de onderzoeken en de conclusies die het kabinet op grond daarvan trekt voor het staatkundig proces. Daarbij zal ik ook een relatie leggen met het Groenboek van de Europese Commissie over de Land- en Gebied Overzee-associatie, dat begin juli uitkomt. Dit laatste ook op nadrukkelijk verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Nederlands Antilliaanse en Arubaanse Zaken.

In de reactie van het kabinet op de onderzoeken wil ik voorts de visies op de onderzoeken van alle eilandgebieden van de Nederlandse Antillen, alsmede de visie van de landsregeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba meenemen.

Ik heb op 18 juni 2008 de onderzoeken aan de bestuurscolleges van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen aangeboden, alsmede aan de landsregering van de Nederlandse Antillen en de landsregering van Aruba.

Ik heb met Bonaire, Sint Eustatius en Saba afgesproken in september te overleggen over de conclusies naar aanleiding van de onderzoeken.

In het bestuurlijk overleg met Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 18 juni 2008 ben ik reeds met hen overeengekomen dat het uitgangspunt is dat de LGO-status voorlopig gehandhaafd blijft. Het denken hierover zal in de tussentijd echter niet stil staan. Vijf jaar na toetreding van de BES tot het Nederlands staatsbestel zal een evaluatie plaatsvinden van de Wet openbaar lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Bij deze evaluatie zal opnieuw gekeken worden naar de gewenste relatie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba met de Europese Unie.

Een dergelijk uitgangspunt legt het staatkundig proces niet stil en geeft de burgers en ondernemers op Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de departementen in Den Haag die de wetgeving voorbereiden voor de staatkundige veranderingen zekerheid over het geldende juridische kader.

Richting Aruba, Curaçao, en Sint Maarten heb ik benadrukt dat deze landen (in spe) zelf een keuze moeten maken over de gewenste relatie met de Europese Unie – gegeven de in de onderzoeken geschetste implicaties. Ik heb hen gevraagd voor 1 oktober mij een reactie te geven op de onderzoeken, zodat ik die reactie mee kan nemen bij het formuleren van de kabinetsreactie op de onderzoeken, die u in oktober 2008 kan verwachten.

Tot slot

De afspraken met de BES zijn neergelegd in de besluitenlijst van het bestuurlijk BES overleg met de BES bestuurders. Conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg van 11 juni jl. bied ik u deze aan bij deze brief. Naast de gewenste relatie van de BES eilanden met de Europese Unie, zijn tal van andere afspraken gemaakt, die een verdere uitwerking zijn van te nemen maatregelen in aanloop naar de statuswijziging. Met name op het vlak van onderwijs, jeugd, volksgezondheid en veiligheid zijn maatregelen op 15 december 2008 gereed voor implementatie op de eilanden.

DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,

drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten