Antwoorden op kamervragen van Van Gerven en Van Velzen over de verslechtering van de kwaliteit van de geestelijke gezondheidszorg

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

CZ-K-U-2848864

12 juni 2008

Antwoorden van minister Klink, mede namens de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de staatssecretatis van Justitie, op de vragen van de Kamerleden Van Gerven en Van Velzen (beiden SP) over de verslechtering van de kwaliteit van de geestelijke gezondheidszorg (2070819250).

Vraag 1

Wat is uw reactie op het bericht dat de kwaliteit van de zorg in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) achteruit dreigt te gaan? 1)

Vraag 2

Erkent u dat GGZ-instellingen door de nieuwe bekostigingssystematiek minder inkomsten kunnen hebben? Zo ja, erkent u voorts dat dit ten koste kan gaan van de kwaliteit van de zorg? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?

Antwoord 1 en 2

Het beeld dat de kwaliteit van de GGZ achteruit zou gaan, herken ik niet. De overheveling vanuit de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek is budget- en pakketneutraal. De huidige bekostigingssystematiek leidt daarmee niet tot minder budget voor de gezamenlijke GGZ-zorgaanbieders.

Voor het grootste deel van de inkomsten, afkomstig van de Zvw, is voor individuele bestaande GGZ-instellingen een vangnet geïnstalleerd. Instellingen maken afspraken op basis van de oude bekostigingssystematiek (op basis van AWBZ – NZa parameters) en declareren in DBC’s. Indien een verschil ontstaat tussen de inkomsten in NZa parameters en in DBC’s wordt dit verrekend met behulp van een verrekentarief. Dit voorkomt dat door de nieuwe bekostigingssystematiek minder (of meer) inkomsten gegeneerd worden en als gevolg daarvan gevolgen voor de kwaliteit ontstaan.

Vraag 3

Hoe komt het dat de GGZ-instellingen verwachten tussen de 5 en 10% minder inkomsten te hebben? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 3

Zoals bij de vragen 1 en 2 aangegeven is de overheveling van de geneeskundige GGZ naar de Zvw pakket- en budgetneutraal. Waar de verwachting op gebaseerd wordt dat GGZ-instellingen tussen de 5 en 10% minder inkomsten hebben is mij dan ook niet bekend. Wel wordt in het betreffende artikel gezegd dat instellingen euro 60 miljoen mislopen als gevolg van het overhevelen van gelden van de AWBZ naar de Wmo voor bemoeizorg. Gedoeld wordt hier op de sinds 1 januari 2007 overgehevelde AWBZ-middelen naar de Wmo (euro 60,6 miljoen).

Ik heb in 2007 onderzoek laten doen naar de wijze waarop de overgehevelde AWBZ- middelen destijds zijn ingezet. 'Dit onderzoek wijst uit dat deze middelen voor het overgrote deel zijn ingezet voor het daarvoor bestemde doel, te weten toeleiding naar zorg van de OGGZ-doelgroep. De samenwerking met betrokken partijen is verstevigd, in het bijzonder met de GGZ-instellingen. Uit het onderzoek blijkt tevens dat de meeste centrumgemeenten deze middelen hebben toegekend aan GGZ-instellingen. Overigens is ongeveer 40% van de euro 60,6 miljoen afkomstig uit de groeiruimte 2006. Dat zijn dus nieuwe middelen.

Vraag 4

Erkent u dat GGZ-instellingen in financiële problemen kunnen komen doordat de op genezing gerichte geestelijke gezondheidszorg op achterhand wordt gefinancierd? Is het waar dat de manieren van voorfinanciering niet afdoende toereikend zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 4

Het achteraf financieren van curatieve geestelijke gezondheidszorg mag niet leiden tot financiële problemen bij GGZ-instellingen. Instellingen kunnen deze problemen voorkomen door bevoorschotting door verzekeraars of door geld te lenen bij een kredietverstrekker.

Alle verzekeraars hebben zich inmiddels bereid getoond om GGZ-instellingen te bevoorschotten. Dit betekent dat instellingen voorfinanciering kunnen ontvangen waardoor financiële problemen worden voorkomen. Indien niet wordt bevoorschot, dan kunnen zorgaanbieders zich tot een kredietverstrekker wenden. Op basis van de beleidsregel renteheffing van de NZa kan de zorgaanbieder hiervoor een compensatie doorberekenen aan de zorgverzekeraar. Overigens is de beleidsregel onlangs aangepast, zodat deze beter aansluit bij de praktijk.

Vraag 5

Kunt u aangeven hoe de vier financieringsstromen, te weten de AWBZ, Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning), Zorgverzekeringswet- en in sommige gevallen Justitie op elkaar aansluiten? Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat de DiagnoseBehandelingsCombinaties (DBC’s) op elkaar aansluiten?

Antwoord 5

Bij de verdeling van het GGZ-budget kennen we inderdaad vier financieringstromen. Sinds 1 januari 2008 is alle extramurale (geneeskundige) GGZ zorg en de eerste 365 dagen intramuraal verblijf in het kader van de behandeling gebracht onder de Zvw. De tweedelijnszorg wordt gefinancierd op grond van de DBC-systematiek. De eerstelijnszorg wordt gefinancierd op basis van het aantal verrichtingen. Vanuit de AWBZ wordt alle niet-geneeskundige zorg en alle intramurale geneeskundige GGZ na het eerste jaar bekostigd. De financiering van intramurale zorg geschiedt op basis van Zorgzwaartepaketten. Centrumgemeenten financieren op basis van de Wmo de toeleiding tot de hulp. Tot slot financiert Justitie alle zorg in strafrechtelijk kader.

Deze financieringsstromen sluiten goed op elkaar aan. Gemeenten sturen op de toeleiding naar de (openbare) GGZ. De daaropvolgende zorg is verzekerde zorg onder de Zvw en AWBZ, zonder dat daar een gat tussen zit.

Met de overdracht van de middelen voor de forensische zorg in een strafrechtelijk kader naar de minister van Justitie, valt deze zorg niet langer onder de AWBZ of de Zorgverzekeringswet. Voor het jaar 2008 heeft Justitie deze zorg bij de zorginstellingen ingekocht. Uitgangspunt daarbij is dat de continuiteit in de zorg wordt gewaarborgd . Mochten zich in deze overgangsfase afbakenings- c.q. aansluitingsproblemen met de verzekerde zorg voordoen, dan zal daarvoor, in overleg tussen Justitie, zorgkantoren en zorgverzekeraars een oplossing worden gevonden.

In het voetspoor van de invoering van de DBC’s in de reguliere GGZ bereidt Justitie momenteel de invoering van DBBC’s (Diagnose-Behandelings-Beveiligingscombinaties) voor de forensische zorg in een strafrechtelijk kader voor. Bij de opzet van de DBBC’s is aangesloten bij de DBC-systematiek van de reguliere GGZ. De invoering van de DBBC’s vormt daarmee een belangrijke voorwaarde voor een goede aansluiting tussen de reguliere zorg en de forensische zorg in een strafrechtelijk kader.

Vraag 6

Wat zijn de kosten van de extra bureaucratielasten die worden veroorzaakt doordat instellingen nu met deze vier financieringstromen te maken hebben?

Vraag 7

In hoeverre wordt de werkdruk van het personeel in de GGZ-instellingen hierdoor vergroot? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?

Antwoord 6 en 7

De administratieve lasten die samenhangen met deze vier financieringsstromen beperken zich tot de zorginkoop en-verantwoording. Deze zou dus niet van invloed moeten zijn op de werkdruk van zorgprofessionals. Deze zal veelal zijn activiteiten moeten registeren en daarmee laten zien wat hij doet. Dit staat los van de verschillende financieringsstromen, maar hangt af van de inrichting van de – digitale – registratie. Ik heb geen zicht op extra kosten door de uitbereiding van drie naar vier financieringsstromen, mijn indruk is dat deze toename vooral gepaard gaan met de overgang naar het nieuwe systeem.

Vraag 8

Welke financieringstroom is volgens u verantwoordelijk voor de preventieve geestelijke gezondheidszorg en voor de bemoeizorg? Bent u bereid de gemeentes en zorgverzekeraars nogmaals op hun verantwoordelijkheid te wijzen? Hoe gaat u de continuïteit van de preventieve geestelijke gezondheidszorg en van de bemoeizorg garanderen?

Antwoord 8

In de preventieve zorg kan onderscheid gemaakt worden in individuele preventie en collectieve preventie. Voor de financieringsstroom is dit onderscheid van belang.

Individuele preventie is onderdeel van de geneeskundige GGZ en valt per 1 januari van dit jaar onder de Zvw. Bij preventie is geen sprake van een diagnose (wel van symptomen en/of lijden aan gezondheidsklachten). Daarmee kan deze zorg niet in DBC termen worden gedeclareerd. Er is daarom een apart bekostigingsproduct geformuleerd; individuele preventie. Aanbieders kunnen dit product gebruiken om preventie activiteiten te declareren richting verzekeraar.

Collectieve GGz-preventie valt onder de Wmo en de WCPV. Gemeenten bepalen zelf op welke manier zij de beschikbare middelen inzetten.

Voor het bevorderen van OGGz zijn alle gemeenten verantwoordelijk op grond van de Wmo. Voor het toeleiden naar zorg en hulp zijn de centrumgemeenten verantwoordelijk. De Stedelijke Kompassen, die bijna alle centrumgemeenten nu hebben ingediend, zijn daarvoor het kader.

Ik heb regelmatig overleg met partijen daarbij vang ik geen signalen op waaruit blijkt dat de verzekaars zich niet bewust zijn van hun taak in de preventieve geestelijke gezondheidszorg.

Uit het onderzoek eerder genoemd1 in de beantwoording van vraag 3, geven veel centrumgemeenten duidelijk aan dat de overheveling van de OGGZ-middelen voor toeleiding helpt bij het verbeteren van hun regiefunctie.

Vraag 9

Wat is uw reactie op het bericht dat Zwolse Poort niet voldoende budget krijgt die deze instelling zegt nodig te hebben voor het verlenen van de noodzakelijke ambulante zorg? Erkent u het belang van de ambulante zorgverlening? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 9

In zijn algemeenheid geldt dat zorgverzekeraars verantwoordelijk zijn voor de inkoop van de kwalititatief goede en doelmatige zorg. Zij hebben hierbij een zorgplicht waarmee de continuïteit van zorg is gegarandeerd. Indien zorgverzekeraars op andere wijze inkopen kan dat gevolgen hebben voor de omzet van individuele ggz-instellingen.

Naar aanleiding van dit bericht heb ik onderzoek gedaan naar dit specifieke geval. Op het moment bekijk ik nog in overleg met de instelling wat precies de oorzaak is, in hoeverre dit een ongewenst effect van de overheveling is en zo ja, welke maatregelen ik zal nemen.

Vraag 10

Erkent u de grote waarde van het organiseren van laagdrempelige geestelijke gezondheidszorg, dichtbij de mensen? Wat vindt u ervan dat GGZ-instellingen vrezen deze vorm van dienstverlening te moeten afbouwen, omdat de zorgverzekeraars niet op deze vorm van (duurdere) zorg zitten te wachten? Bent u bereid de zorgverzekeraars op hun verantwoordelijkheid te wijzen, of om op een andere wijze deze zorgvorm te garanderen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 10

Ik erken het belang van laagdrempelige GGZ. Hiervoor heb ik randvoorwaarden gecreëerd door gelden over te brengen naar de huisarts. Met deze gelden kan de huisarts laagdrempelige GGZ inrichten door middel van de praktijkondersteuning huisarts ggz (POH-GGZ).

De POH–GGZ ondersteunt de huisarts bij de verheldering van de zorgvraag van de cliënt, en zonodig doorverwijzing. De zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het inkopen van deze zorg. Vanuit deze positie zijn zij bovendien goed in staat om de ketenzorg te versterken.

1) De Stentor, 24 april 2008