Fiscale nieuwsflits 23 april 2008
OESO-modelverdrag: Toepassing zee- en luchtvaartartikel
• In dit besluit zijn de beleidsbesluiten inzak het zee- en luchtvaartartikel (art. 8 OESO-modelverdrag) van de belastingverdragen samengevoegd en geactualiseerd.
Het betreft de besluiten van 16 september 1975, nr. 07-500 078 en 13 maart 1991, nr. IFZ91/153 inzake het begrip "exploitatie van schepen" in de verdragen met de Verenigde Staten van Amerika 1948 en met Ierland in verband met zeetransport met behulp van containers, en het besluit van 23 april 2003, nr. IFZ2003/191 inzake de (tijdelijke) opslag van containers. Bij de aanpassing is rekening gehouden met het in 2005 gewijzigde OESO-commentaar op art. 8 van het OESO-modelverdrag.
Vrijwel alle door Nederland gesloten belastingverdragen bevatten een zee- en luchtvaartartikel waarin het heffingsrecht over de voordelen uit de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in internationaal verkeer worden toegedeeld. Het is in dat kader van belang vast te stellen wat onder de reikwijdte van het zee- en luchtvaartartikel valt. Het commentaar op art. 8 OESO-modelverdrag, met inbegrip van de in 2005 opgenomen wijzigingen, is hiervoor van bijzonder belang. In het besluit wordt eerst ingegaan op het OESO-commentaar op art. 8. Vervolgens wordt toegelicht wat het gevolg van dit commentaar is op de aanvullende afspraken die in het verleden zijn getroffen over de uitleg van het begrip " exploitatie van schepen" in de verdragen met de VS 1948 en met Ierland. Verder wordt een nadere invulling gegeven van hetgeen wordt verstaan onder de winst behaald met de (tijdelijke) opslag van containers in Nederland.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst (nr. 78) en werkt terug tot en met 4 april 2008.
Besluit van 4 april 2008, IFZ 2008/52M OESO-modelverdrag 8
AWR: Verzuimboete vervalt nu aan zorgplicht bleek te zijn voldaan
• De staatssecretaris stelt geen cassatie in tegen de verwijzingsuitspraak waarin het hof besliste dat de verzuimboete moest vervallen vanwege afwezigheid van alle schuld aan de kant van belanghebbende.
B (belanghebbende) heeft de betaling van loonbelasting opgedragen aan een bank. De bank heeft aan deze opdracht niet voldaan. Aan B is daarvoor een verzuimboete van 10% opgelegd. In geschil is of dat terecht is.
Volgens het hof kon de nalatigheid van de bank kan aan B worden toegerekend. Reeds daarom kan B niet met vrucht een beroep doen op afwezigheid van alle schuld (avas). Zelfs al zou haar zonder de toerekening niets te verwijten zijn. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak vervolgens en verwijst de zaak. Door de toerekening van de nalatigheid van de bank is B inderdaad in verzuim. Maar dit hoeft niet te betekenen dat niet met vrucht een beroep op avas kan worden gedaan. Indien B alle zorg zou hebben betracht om te bewerkstelligen dat het verschuldigde bedrag tijdig zou worden betaald, dan treft haar geen schuld.
Het verwijzingshof ten slotte oordeel dat nu B de betalingsopdracht meer dan een week voor de uiterste betaaldatum aan de bank heeft verstrekt, zij aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan. Zij kan daarom met vrucht een beroep doen op avas.
De staatssecretaris gaat niet in cassatie en geeft een toelichting, zie onderstaande doorklik
Toelichting staatssecretaris van 10 april 2008, nr. DGB 2008-1388, n.a.v. verwijzingsuitspraak Hof Arnhem van 21 januari 2008, 2007/00298, 011001 t/m 311201, Awr 67c