Regeling tot vaststelling voor 2007 van de verdeelsleutels, bandbreedtes, maatstaven en bedragen Besluit bekostiging financieel toezicht

Staatscourant

Ons kenmerk: FM 2007-01731 M

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 1:40 van de Wet op het financieel toezicht en de artikelen 5, 7, tweede lid, en 11 van het Besluit bekostiging financieel toezicht;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:
a. wet: Wet op het financieel toezicht;
b. besluit: Besluit bekostiging financieel toezicht.

Artikel 2

Als categorie, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het besluit, wordt vastgesteld: kredietinstellingen met zetel in een andere lidstaat die op grond van artikel 2:15 van de wet hun bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor mogen uitoefenen

Artikel 3

Ter bepaling van de tarieven, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, worden voor de volgende categorieën financiële ondernemingen, bedoeld in artikel 7 van het besluit, de maatstaven als volgt vastgesteld:
a. clearinginstellingen: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;
b. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 van de wet die het bedrijf van bank uitoefenen en ondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de wet en die het in de onderdelen a of b van dat lid bedoelde bedrijf uitoefenen: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;
c. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 van de wet die het bedrijf van elektronischgeldinstelling uitoefenen: het totaalbedrag van de ter beschikking verkregen gelden in ruil waarvoor elektronisch geld is uitgegeven;
d. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:16 van de wet die het bedrijf van bank uitoefenen: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;
e. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:16 van de wet die het bedrijf van elektronischgeldinstelling uitoefenen: het totaalbedrag van de ter beschikking verkregen gelden in ruil waarvoor elektronisch geld wordt uitgegeven;
f. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:20 van de wet die het bedrijf van bank uitoefenen: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;
g. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:20 van de wet die het bedrijf van elektronischgeldinstelling uitoefenen: het totaalbedrag van de ter beschikking verkregen gelden in ruil waarvoor elektronisch geld wordt uitgegeven;
h. kredietinstellingen met zetel in een andere lidstaat die op grond van artikel 2:15 van de wet hun bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor mogen uitoefenen: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;
i. zorgverzekeraars als bedoeld in artikel 7, onderdeel d, van het besluit: aantal verzekerden, als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Zorgverzekeringswet;
j. verzekeraars als bedoeld in artikel 7, onderdeel e, van het besluit: het bruto premie-inkomen;
k. beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, onderdeel a, van de wet, niet zijnde beheerders als bedoeld onder l.: het gezamenlijk balanstotaal van de beleggingsinstellingen waarover beheer wordt gevoerd;
l. beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 2:65, tweede lid, van de wet: het gezamenlijk balanstotaal van de beleggingsinstellingen waarover beheer wordt gevoerd;
m. beleggingsmaatschappijen zonder aparte beheerder: het balanstotaal;
n. beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die uitsluitend voor eigen rekening in of vanuit Nederland beleggingsdiensten verlenen: het aantal in Nederland werkzame personen dat door de desbetreffende onderneming belast is met het verrichten van transacties in financiële instrumenten;
o. beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die niet of niet uitsluitend voor eigen rekening in of vanuit Nederland beleggingsdiensten verlenen: het aantal effectenrekeningen bij of in beheer bij de desbetreffende instelling.

Artikel 4

De maatstaven, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, worden voor de categorieën financiële ondernemingen, uitgevende instellingen en pensioenfondsen, bedoeld in artikel 8, als volgt vastgesteld:
a. kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:11 of artikel 2:20 van de wet, die het bedrijf van bank uitoefenen: het totaal van de naar risicograad gewogen posten, berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de wet worden bepaald ten behoeve van de berekening van het eigen vermogen dat tenminste dient te worden aangehouden;
b. schadeverzekeraars of natura-uitvaartverzekeraars waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, 2:47 onderscheidenlijk 2:48, eerste lid, van de wet: bruto premie-inkomen in Nederland;
c. levensverzekeraars waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:27, eerste lid, of 2:47 van de wet: bruto premie-inkomen in Nederland;
d. beheerders die rechten van deelneming aanbieden in een beleggingsinstelling en beleggingsmaatschappijen zonder aparte beheerder als bedoeld in artikel 2:65 van de wet: het gezamenlijke balanstotaal van de beleggingsinstellingen waarover beheer wordt gevoerd;
e. beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96 van de wet en die uitsluitend voor eigen rekening in Nederland beleggingsdiensten verlenen: het aantal in Nederland werkzame personen dat door die instellingen is belast met het verrichten van transacties in financiële instrumenten;
f. beleggingsondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96 van de wet en die niet of niet uitsluitend voor eigen rekening in Nederland beleggingsdiensten verlenen: het aantal effectenrekeningen bij of in beheer bij die instellingen;
g. financiële ondernemingen die ingevolge artikel 2:97, eerste lid, onderdeel b of c van de wet beleggingsdiensten verlenen: het aantal effectenrekeningen bij of in beheer bij die instellingen
h. houders van een markt in financiële instrumenten waaraan een erkenning is verleend als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de wet: het aantal transacties in financiële instrumenten tot stand gekomen op de markt in financi ële instrumenten;
i. uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 5:59 van de wet:
instellingen, niet zijnde beleggingsinstellingen, waarvan de aandelen of andere daarmee gelijk te stellen verhandelbare waardebewijzen of rechten niet zijnde een recht van deelneming in een beleggingsinstelling, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland of een markt in financiële instrumenten, niet zijnde een gereglementeerde markt, waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, of waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd: de gemiddelde marktkapitalisatie van de instelling over de eerste drie maanden van het lopende kalenderjaar;
j. aanbieders van krediet: het aantal particuliere cliënten dat met de aanbieder rechtstreeks of middellijk als wederpartij een overeenkomst is aangegaan inzake krediet;
k. aanbieders van beleggingsobjecten: ingelegde gelden;
l. adviseurs en bemiddelaars in een financieel product, daaronder begrepen herverzekeringsbemiddelaars, ondergevolmachtigde agenten en gevolmachtigde agenten: het aantal werknemers en andere personen, die zich onder verantwoordelijkheid van de financiële dienstverlener direct of indirect bezighouden met financiële dienstverlening, waarbij het aantal deeltijdmedewerkers wordt omgerekend naar voltijd.

Artikel 5

Het minimumbedrag, bedoeld in artikel 11, derde lid, van het besluit, wordt, voor zover het door de Nederlandsche Bank in rekening te brengen kosten betreft, vastgesteld op:

a. € 31.500 voor clearinginstellingen;
b. € 31.500 voor kredietinstellingen en ondernemingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b onder 1° van het besluit;
c. € 40.000 voor kredietinstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b onder 2° van het besluit;
3°. € 31.500 voor kredietinstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b onder 3° van het besluit;
4°. € 40.000 voor kredietinstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b onder 4° van het besluit;
5°. € 31.500 voor kredietinstellingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b onder 5° van het besluit;
6°. € 40.000 voor kredietinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:20 van de wet, die het bedrijf van elektronischgeldinstelling uitoefenen;
7° € 25.000 voor kredietinstellingen als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;
c. € 681 voor zorgverzekeraars bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel d van het besluit;
d. € 681 voor verzekeraars bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel e van het besluit;
e. € 1.000 voor beheerders bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel f van het besluit;
f. € 1.000 voor beleggingsmaatschappijen zonder aparte beheerder bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel g van het besluit;
g. beleggingsondernemingen, verdeeld in:
1° € 1.000 voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel h, onder 1° van het besluit;
2° € 1.500 voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel h, onder 2° van het besluit.

Artikel 6

Het minimumbedrag, bedoeld in artikel 11, derde lid, van het besluit wordt, voor zover het de financiële ondernemingen, uitgevende instellingen en pensioenfondsen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het besluit betreft, vastgesteld op:

a. € 0 voor clearinginstellingen en kredietinstellingen die het bedrijf van clearinginstelling uitoefenen;
b. € 2.000 voor kredietinstellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, onder 1° en 3° van het besluit;
c. € 750 voor schadeverzekeraars of natura-uitvaartverzekeraars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, onder 1°van het besluit;
d. € 0 voor andere schadeverzekeraars of natura-uitvaartverzekeraars dan bedoeld onder c;
e. € 750 voor levensverzekeraars als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel d, onder 3° van het besluit;
f. € 0 voor andere levensverzekeraars dan bedoeld onder 3°
g. € 5.500 voor beheerders als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel e, onder 1° van het besluit;
h. € 0 voor beheerders als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel e, onder 2° van het besluit;
i. € 1.500 voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, o nderdeel g, onder 1° van het besluit;
j. € 5.500 voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 2° van het besluit;
k. € 0 voor niet in Nederland gevestigde beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 3° van het besluit;
l. € 0 voor niet in Nederland gevestigde beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 4° van het besluit;
m. € 5.500 voor in Nederland gevestigde financiële ondernemingen die ingevolge artikel 2:97, eerste lid, onderdeel b of c van de wet beleggingsdiensten verlenen;
n. € 0 voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, onder 6° van het besluit;
o. € 0 voor houders van een markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel h, onder 1° van het besluit;
p. € 0 voor houders van een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel h, onder 2° van het besluit;
q.euro 0 voor houders van een gereglementeerde als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel h, onder 3° van het besluit;
r. € 2.650 voor uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel i, onder 1° van het besluit;
s. € 1.100 voor beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel i, onder 2º, van het besluit;
t. € 0 voor uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel i, onder 2º, van het besluit die geen beleggingsinstelling zijn als bedoeld onder s, waarvan de aandelen of daarmee gelijk te stellen verhandelbare waardebewijzen of rechten, niet zijnde rechten van deelneming in een beleggingsinstelling, zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland of een markt in financiële instrumenten, niet zijnde een gereglementeerde markt, waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, of waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd;
u. € 1.520 voor uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel i, onder 2º, van het besluit die niet vallen onder instellingen bedoeld onder s of t waarvan de verhandelbare obligaties of een ander verhandelbaar schuldinstrument of een ander financieel instrument is toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland of een markt in financi ële instrumenten, niet zijnde een gereglementeerde markt, waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid van de wet of waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd;
v. € 420 voor beleggingsmaatschappijen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel i, onder 3° van het besluit;
w. € 4.900 voor uitgevende instellingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel i, onder 3° van het besluit, waarvan de aandelen of de financiële instrumenten waarvan de waarde mede wordt bepaald door de waarde van deze aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland of een markt in financiële instrumenten waarvan de houder een erkenning heeft als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid van de wet of waarvoor toelating tot die handel is aangevraagd;
x. € 365 voor pensioenfondsen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel j, van het besluit;
y. aanbieders van een financieel product, verdeeld in:
1°. € 750 voor aanbieders van krediet;
2°. € 20.000 voor aanbieders van beleggingsobjecten;
3°. € 0 voor aanbieders van financiële producten die tevens financiële onderneming, uitgevende instelling of pensioenfonds zijn als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen a tot en met k van het besluit;
z. adviseurs en bemiddelaars verdeeld in:
1°. € 600 voor adviseurs en bemiddelaars in een financieel product, daaronder begrepen herverzekeringsbemiddelaars, ondergevolmachtigde agenten en gevolmachtigde agenten, die zijn aangesloten bij een stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;
2°. € 925 voor overige adviseurs en bemiddelaars;
3°. € 0 voor adviseurs en bemiddelaars die tevens een financiële onderneming, uitgevende instelling of pensioenfonds zijn als bedoeld in artikel 8 eerste lid onderdeel a tot en met k van het besluit;
4°. € 0 voor adviseurs en bemiddelaars die tevens aanbieder zijn van een financieel product als bedoeld in artikel 8 eerste lid onderdeel l van het besluit.

Artikel 7

De tarieven en bandbreedtes, bedoeld in artikel 11, eerste onderscheidenlijk derde lid, van het besluit, worden vastgesteld zoals opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 8

1. Indien aan een financiële onderneming in het voorafgaande jaar op grond van de wet een aanwijzing is gegeven of een last onder dwangsom is opgelegd, kan de toezichthouder aan deze financiële onderneming een bedrag in rekening brengen ter vergoeding van de in verband daarmee werkelijk gemaakte kosten die uitstijgen boven de kosten die onder normale omstandigheden ten aanzien van die financiële onderneming zouden zijn gemaakt.
2. Een bedrag dat door de toezichthouder op grond van het eerste lid in rekening is gebracht en door de desbetreffende financiële onderneming is betaald, wordt onverwijld terugbetaald indien het besluit tot het geven van de aanwijzing of tot het opleggen van de last onder dwangsom is ingetrokken of na beroep is vernietigd.
3. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt op zodanige wijze gespecificeerd dat daaruit blijkt dat het gebaseerd is op de werkelijk gemaakte kosten, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtek ening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,

Wouter Bos