Nederland geen vluchthaven voor oorlogsmisdadigers
Personen tegen wie ernstige verdenkingen van oorlogsmisdaden bestaan, krijgen geen verblijfsvergunning in Nederland. Dat schrijven minister Hirsch Ballin en staatssecretaris Albayrak in een brief aan de Tweede Kamer.
De groep vreemdelingen aan wie artikel 1F uit het vluchtelingenverdrag is tegengeworpen (1Fers) en hun gezinsleden blijkt relatief klein. Alleen voor gezinsleden passen zij het beleid aan.
Het strafrechtelijk optreden tegen verdachten van internationale misdrijven in het kader van artikel 1F wordt geïntensiveerd. De problemen bij de bewijsvoering worden aangepakt door systematisch na te gaan of asielzoekers en vluchtelingen bereid zijn om in een strafzaak als getuigen op te treden.
Van de ongeveer 350 in Nederland verblijvende 1Fers, hebben circa 100 nog een aanvraag voor verblijf lopen, waarvan ze de uitkomst in Nederland mogen afwachten. De overige 250 hebben geen rechtmatig verblijf en zullen Nederland moeten verlaten. De Dienst Terugkeer en Vertrek heeft personele capaciteit beschikbaar gesteld ten behoeve van het vertrek van 1Fers (en hun gezinsleden) om de voortgang van het vertrekproces van deze vreemdelingen actief te monitoren.
Van de ongeveer 550 in Nederland verblijvende gezinsleden zijn ongeveer 260 in het bezit van een verblijfsvergunning of inmiddels genaturaliseerd. Van de 550 gezinsleden voeren er 80 een verblijfsprocedure die zij in Nederland mogen afwachten. Er zijn 210 gezinsleden niet rechtmatig in Nederland en dus verplicht terug te keren naar hun land van herkomst. Er moet een oplossing worden geboden aan de kinderen en gezinsleden van 1Fers die langdurig ononderbroken in Nederland verblijven, aldus de bewindslieden.