Inkomstenbelasting, schenkingsrecht en successierecht

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector Brieven & Beleidsbesluiten

Besluit van 13 februari 2007, nr. CPP2007/289M, Stcrt. nr. 37

De minister van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit beschrijft de fiscale gevolgen van tegemoetkomingen bij bijzondere gebeurtenissen zoals oorlogen en rampen (Enschede, Volendam) en de fiscale gevolgen voor asbestslachtoffers. Dit besluit vervangt het besluit van 28 oktober 2005, nr. CPP2005/2131M. Met dit besluit is geen beleidswijziging beoogd.

1. Inleiding

Dit besluit vervangt het besluit van 28 oktober 2005, nr. CPP2005/2131M. Onderdeel 2.1 is uitgebreid met 4 stichtingen. Onderdeel 2.2 is uitgebreid met een vrijstelling voor schenkingsrecht bij uitkeringen tussen de in onderdeel 2.1 genoemde stichtingen. Onderdeel 6.2 is vervallen en op sommige plaatsen is de tekst aangepast. Met dit besluit is geen beleidswijziging beoogd.

2. Fiscale kwalificatie uitkeringen vervolgingsslachtoffers

2.1. Inleiding

De volgende stichtingen houden zich bezig met het beheren en verdelen van gelden, die door de overheid en door private partijen ter beschikking zijn gesteld, als erkenning van achteraf geconstateerde tekortkomingen bij het naoorlogse rechtsherstel en de naoorlogse opvang.
- Stichting Het Gebaar, opgericht op 19 november 2001, gevestigd in Den Haag;
- Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma, opgericht op 3 november 2000, gevestigd in Tilburg;
- Stichting Joods Humanitair Fonds, opgericht op 31 januari 2002, gevestigd in ’s-Gravenhage;
- Stichting Individuele Verzekeringsaanspraken Sjoa, opgericht op 22 november 1999, gevestigd in ’s-Gravenhage;
- Stichting Individuele Bankaanspraken Sjoa, opgericht op 11 maart 2002, gevestigd in ’s-Gravenhage;
- Stichting Individuele Effectenaanspraken Sjoa, opgericht op 22 november 1999, gevestigd in ’s-Gravenhage;
- Stichting Individuele Maror-gelden, opgericht op 1 december 2000, gevestigd in Amsterdam;
- Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid, opgericht op 1 december 2000, gevestigd in Amsterdam;
- Stichting Collectieve Maror-gelden Nederland, opgericht op 24 november 2004, gevestigd in Amsterdam;
- Stichting Collectieve Maror-gelden Israël, opgericht op 18 oktober 2001, gevestigd in Amsterdam;

hierna: de stichtingen.

2.2. Fiscale gevolgen

De volgende fiscale gevolgen zijn van toepassing op uitkeringen aan en van de stichtingen.

Geen schenkingsrecht is verschuldigd over de gelden die door de overheid en de private instellingen aan de stichtingen worden verstrekt en over de betalingen die de stichtingen doen aan gerechtigden. Ook is geen schenkingsrecht verschuldigd over uitkeringen die een van de stichtingen in overeenstemming met zijn statuten doet aan een van de andere in onderdeel 2.1 genoemde stichtingen.

De betalingen door de stichtingen aan de gerechtigden vormen geen inkomen in de zin van de Wet IB 2001.

Uit de reglementen die de stichtingen hanteren bij de verdeling van gelden aan collectieve doelen, maak ik op dat het in beginsel niet mogelijk is dat uitkeringen plaatsvinden aan vennootschapsbelastingplichtige lichamen. Een vrijstelling voor vennootschapsbelasting is daarom niet nodig.

Ter voorkoming van misverstanden merk ik op dat, nadat de betaling eenmaal aan de gerechtigde is toegekend, deze deel uitmaakt van diens vermogen. Opbrengsten daarvan worden op de normale wijze in de inkomstenbelasting betrokken. Bij vererving of schenking van (gedeelten van) dat vermogen vindt op reguliere wijze heffing van successie-, respectievelijk schenkingsrecht plaats.

3. Fiscale kwalificatie van schadeloosstellingen uit Duitse en Oostenrijkse compensatiefondsen aan slachtoffers van het nationaal-socialistische bewind

3.1. Inleiding

In het jaar 2000 stelden de Duitse en de Oostenrijkse overheid met het bedrijfsleven van die landen elk een compensatiefonds in voor eenmalige schadeloosstellingen aan slachtoffers van het nationaal-socialistische bewind. Ter erkenning van het ondergane leed worden uit deze fondsen uitkeringen gedaan aan voormalige dwangarbeiders uit de Tweede Wereldoorlog. De maximale vergoedingen uit deze fondsen ontlopen elkaar niet veel. Afhankelijk van de omstandigheden waaronder de dwangarbeid werd verricht ontvangen de voormalige dwangarbeiders een eenmalige uitkering van maximaal ongeveer € 7.700.

Tot dezelfde hoogte voorziet het Duitse compensatiefonds ook in eenmalige uitkeringen aan andere slachtoffers die ernstige lichamelijke of geestelijke schade hebben geleden door toedoen van het nationaal-socialistische bewind. In Oostenrijk bestaat sinds 1995 een fonds dat voorziet in eenmalige uitkeringen aan slachtoffers van de vervolging door het nazi-regime in dat land.

Vooruitlopend op de instelling van de bovengenoemde compensatiefondsen hebben twee Duitse bedrijven rechtstreeks vergoedingen toegekend aan personen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in die bedrijven dwangarbeid verrichtten. Ter vergoeding van de immateriële schade hebben deze bedrijven op humanitaire gronden een eenmalige uitkering van maximaal ongeveer € 5.100 uitbetaald aan de voormalige dwangarbeiders.

3.2. Van belang zijnde fondsen

Dit besluit heeft betrekking op:
- het Duitse fonds “Herinnering, Verantwoordelijkheid en Toekomst”. De regering van de Bondsrepubliek Duitsland heeft de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) te Genève belast met de uitvoering van de schadeloosstellingen aan voormalige dwangarbeiders die niet uit Oost-Europese landen afkomstig zijn. De IOM is een intergouvernementele organisatie met vestigingen over de hele wereld, waaronder Nederland. Voor de afwikkeling van de aanvragen van de Nederlandse voormalig dwangarbeiders heeft de IOM het “Project Duitse Compensatie Dwangarbeid” te Apeldoorn in het leven geroepen;
- het Oostenrijkse fonds “Verzoening, Vrede en Samenwerking”. Om de aanvragen in Nederland in goede banen te leiden is het “Project Oostenrijkse Compensatie Dwangarbeid” te Apeldoorn in het leven geroepen dat voor de Nederlandse betrokkenen en uitkeringsgerechtigden als eerste aanspreekpunt fungeert;
- het “Nationale Fonds van de Republiek Oostenrijk voor Slachtoffers van het Nationaal-socialisme”;
- het “Volkswagen AG – Humanitair Fonds”;
- het “Siemens Humanitair Hulp Fonds”.

3.3. Fiscale gevolgen

De hiervoor genoemde fondsen zijn niet in Nederland gevestigd. Mede om die reden is geen schenkingsrecht verschuldigd over de betaling aan de rechthebbenden. De betalingen door de fondsen aan de gerechtigden vormen geen inkomen in de zin van de Wet IB 2001. Nadat de betaling aan de gerechtigde is toegekend, maakt deze deel uit van diens vermogen. Opbrengsten daarvan worden op normale wijze in de inkomstenbelasting betrokken. Bij vererving of schenking van (gedeelten van) dat vermogen vindt op reguliere wijze heffing plaats van successie-, respectievelijk schenkingsrecht.

4. Eenmalige financiële compensatieregelingen voor militairen

In de Uitkeringswet financiële compensatie langdurige militaire dienst (Stb. 1992, 367) is een regeling getroffen voor bepaalde groepen militairen die ten minste vijf jaar onder de wapenen zijn geweest. Op grond van deze wet kan de Minister van Defensie een eenmalige netto-uitkering verlenen tot een bedrag van ten hoogste € 3.403,35.

In de Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen (Stb. 1997, 728) is een regeling opgenomen voor een tegemoetkoming in de vorm van een eenmalige uitkering. Het gaat om een uitkering door het Rijk aan militairen die meer dan twee maar minder dan vijf jaar als dienst- of reserveplichtige, als oorlogsvrijwilliger dan wel als schutterplichtige bij de krijgsmacht van het Koninkrijk hetzij tijdens de Tweede Wereldoorlog, dan wel in het voormalig Nederlands-Indië, in Korea of in het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea in werkelijke dienst zijn geweest. Op grond van deze wet kan een eenmalige netto-uitkering worden verleend tot een bedrag van ten hoogste € 453,78.

De over de bovenstaande netto-uitkeringen verschuldigde bedragen aan inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen komen in de vorm van een lumpsumheffing voor rekening van het Rijk.

In de Uitkeringswet KNIL beroepsmilitairen (Stb. 1998, 182) staat een regeling voor een eenmalige financiële compensatie voor beroepsmilitairen die ten minste vijf maar minder dan vijftien jaren bij het voormalige KNIL in werkelijke dienst zijn geweest. Op grond van deze wet kan de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen een eenmalige netto-uitkering verlenen tot een bedrag van ten hoogste € 3.403,35. De over deze netto-uitkering verschuldigde bedragen aan inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen komen voor rekening van de Stichting.

In verband met het voorafgaande moet een op grond van de hiervoor genoemde regelingen ontvangen uitkering buiten het belastbare inkomen uit werk en woning worden gelaten en komen geen inhoudingen voor verrekening in aanmerking.

5. Financiële tegemoetkoming aan asbestslachtoffers

5.1.Inleiding

Per 26 januari 2000 zijn twee financiële maatregelen ingegaan voor asbestslachtoffers. Op basis van die maatregelen kunnen werknemers, die door langdurige blootstelling aan asbest lijden aan ernstige ziekten (zoals maligne mesothelioom), aanspraak maken op een financiële tegemoetkoming in de schade. In een aantal situaties kunnen ook de nabestaanden van asbestslachtoffers aanspraak maken op een financiële tegemoetkoming. Hieronder zijn de fiscale gevolgen van die tegemoetkomingen beschreven.

In onderdeel 5.2 staat een korte algemene toelichting op de financiële maatregelen voor asbestslachtoffers. In onderdeel 5.3 staan de gevolgen voor het schenkings- en successierecht. In onderdeel 5.4 staan de gevolgen voor de loon- en inkomstenbelasting.

5.2. Toelichting financiële maatregelen asbestslachtoffers

5.2.1. Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers getroffen (hierna: de regeling). De Sociale Verzekeringsbank voert de regeling uit. De regeling trad in werking op 26 januari 2000 en voorziet in een eenmalige uitkering. Die uitkering is een tegemoetkoming voor immateriële schade en is bestemd voor hen die via de burgerrechtelijke weg geen schadevergoeding kunnen krijgen omdat een aansprakelijke werkgever ontbreekt. Deze is onvindbaar of failliet of niet meer aansprakelijk te stellen omdat de verjaringstermijn verstreken was voordat het slachtoffer bekend kon zijn met de schade.

5.2.2. Instituut Asbestslachtoffers

Instellingen en organisaties die bij de asbestproblematiek betrokken zijn, hebben een convenant gesloten voor de oprichting van het Instituut Asbestslachtoffers (hierna: het instituut). Het instituut is operationeel per 26 januari 2000. Om langdurige juridische procedures te voorkomen, kunnen werknemers met een verhaalbare vordering gebruik maken van de bemiddeling van het instituut. Het instituut bemiddelt tussen asbestslachtoffers en hun werkgevers/verzekeraars op basis van een volmacht, gericht op het treffen van een schikking. Als een claim gegrond is, wordt een eenmalige tegemoetkoming voor immateriële schade uitgekeerd. Verder wordt een vergoeding voor materiële schade uitgekeerd. De tegemoetkoming en de vergoeding worden jaarlijks geïndexeerd.

5.3. Schenkings- en successierecht

Over de hiervoor genoemde tegemoetkomingen is geen schenkingsrecht verschuldigd. Over de tegemoetkoming aan de nabestaande(n) van het asbestslachtoffer is ook geen successierecht verschuldigd. Een andere situatie doet zich voor als de tegemoetkoming ten tijde van het overlijden al toegekend was. De tegemoetkoming maakte dan deel uit van het vermogen van de overledene, waardoor ze wordt betrokken in het successierecht dat over de nalatenschap verschuldigd kan zijn.

5.4. Loon- en inkomstenbelasting

5.4.1. Tegemoetkoming in immateri ële schade

De in de onderdelen 5.2.1 en 5.2.2 genoemde tegemoetkoming wordt toegekend aan werknemers, die bij de uitoefening van hun werkzaamheden langdurig aan asbest zijn blootgesteld en bij wie maligne mesothelioom is vastgesteld. Deze uitkeringen zijn geheel toe te rekenen aan de geleden immateriële schade. Ze vinden naar mijn oordeel niet zozeer hun grond in de dienstbetrekking dat zij als loon uit dienstbetrekking zijn aan te merken. Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, zoals bepaalde afspraken in de arbeidsovereenkomst. Ook overigens behoort de eenmalige uitkering niet tot het inkomen uit werk en woning.

5.4.2. Tegemoetkoming in materiële schade

De in onderdeel 5.2.1 genoemde Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers voorziet niet in een vergoeding voor materiële schade.

In de in onderdeel 5.2.2 beschreven situaties wordt bij bemiddeling van het Instituut Asbestslachtoffers wel een vergoeding voor materiële schade uitgekeerd. Werknemers met een verhaalbare vordering ontvangen voor materiële schade in beginsel een vast bedrag. Volgens het convenant tot oprichting van het Instituut Asbestslachtoffers gaat het daarbij voor de helft om een tegemoetkoming in de kosten die een derde voor het slachtoffer heeft gemaakt (artikel 6:107 BW). De andere helft ziet op de begrafeniskosten en op de schade die bepaalde personen lijden in de situatie dat de overledene bijdroeg aan hun levensonderhoud (artikel 6:108 BW). Uit praktische overwegingen keur ik goed dat deze forfaitaire vergoedingen niet van invloed zijn op de bestaande aftrekmogelijkheden in de sfeer van de persoonsgebonden aftrekposten. Deze goedkeuring geldt niet als een hogere vergoeding wordt betaald dan het genoemde bedrag, bijvoorbeeld in de situatie dat de belanghebbende tegenover het instituut hogere kosten aannemelijk heeft gemaakt.

6. Maatregelen in verband met de explosie in Enschede

6.1. Inleiding

Op 13 mei 2000 vond de vuurwerkramp in Enschede plaats. Daarna is een aantal maatregelen getroffen voor belastingplichtigen die door of als gevolg van die ramp schade ondervonden. Hierna staan de maatregelen die nu nog van belang zijn.

6.2. Enkele IB/Vpb-aspecten

6.2.1. Eigen woningen

Het eigenwoningforfait wordt vanaf de datum van de vuurwerkramp tot de oplevering van de herstelde eigen woning op nihil gesteld.

6.2.2. Regeling tegemoetkoming nabestaanden vuurwerkramp Enschede

Een aantal weduwen en (half)wezen heeft een aanspraak op uitkeringen ingevolge de Regeling tegemoetkoming nabestaanden vuurwerkramp Enschede. De fondsen waar deze aanspraken op zijn gebaseerd zijn afkomstig van het Nationaal Rampenfonds. Gelet op de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval keur ik goed dat deze aanspraken niet in aanmerking worden genomen als bezitting in de zin van artikel 5.3 van de Wet IB 2001 (box-3-bezitting). De uitkeringen op grond van deze aanspraken hebben de vorm van voorschotten op basis van een zogenoemde clausule B als bedoeld in het besluit van 8 december 2000, CPP2000/2845M. Binnen de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn dergelijke uitkeringen niet aan te merken als belastbare periodieke uitkeringen in de zin van artikel 3.100, eerste lid.

7. Uitkeringen nieuwjaarsbrand Volendam

7.1. Inleiding

Op voorstel van de Commissie Financiële Afwikkeling Nieuwjaarsbrand Volendam is een tweetal regelingen vastgesteld ter tegemoetkoming in de materiële schade van de slachtoffers van de nieuwjaarsbrand in Volendam.

Hierna wordt ingegaan op de inhoud van de regelingen en de daaraan te verbinden fiscale gevolgen.

7.2. Regeling tegemoetkoming in kosten nieuwjaarsbrand Volendam

Op grond van deze regeling wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt in medische kosten en in kosten voor het dagelijks leven die voortvloeien uit lichamelijk of psychisch letsel. Het letsel moet door de ramp zijn veroorzaakt en de kosten dienen op medische indicatie te zijn gemaakt. De regeling geldt alleen voor kosten die niet via een andere regeling voor tegemoetkoming in aanmerking (kunnen) komen.

De regeling is bedoeld voor slachtoffers die nog in leven zijn en hun naasten en voor naasten van overleden slachtoffers en betreft kosten die tussen 1 januari 2002 en 1 januari 2007 zijn of worden gemaakt. De uitkering vindt plaats op basis van door de slachtoffers werkelijk gemaakte kosten.

De uitkeringen op grond van deze regeling zijn voor de inkomstenbelasting niet belastbaar in box 1. Voor zover de kosten waarop de vergoeding betrekking heeft kwalificeren als buitengewone uitgaven, staat de vergoeding in zoverre aan aftrek in de weg (geen drukkende kosten voor zover recht bestaat op vergoeding).

7.3. Regeling tegemoetkoming in schade in verband met functionele invaliditeit

Op grond van deze regeling kunnen slachtoffers met blijvend lichamelijk en/of psychisch letsel een uitkering ineens krijgen. De uitkering is bedoeld om de draad van het leven weer op te pakken en hun toekomst zelf vorm te geven. De hoogte van de uitkering is alleen afhankelijk van de mate van functionele invaliditeit van het slachtoffer en kan maximaal € 150.000 bedragen. De uitkering is niet gerelateerd aan een bron van inkomen.

De eenmalige uitkering is voor de inkomstenbelasting niet belastbaar in box 1. De uitkering behoort wel tot het vermogen in box 3, voor zover op de peildatum nog aanwezig.

8. Inwerkingtreding en intrekking besluiten

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met de dagtekening van dit besluit.

Het besluit van 28 oktober 2005, nr. CPP2005/2131M, is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.

Den Haag, 13 februari 2007,

de minister van Financiën,
namens deze
mr. J. Thunnissen,
de directeur-generaal Belastingdienst