Fiscale nieuwsflits 22 juni 2007
Besluit VDB: Dienstbetrekking aan boord van zee- of luchtvaartuig
In dit besluit wordt goedgekeurd dat voorkoming van dubbele belasting wordt verleend op grond van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 voor het belastbare loon ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een zee- of luchtvaartuig in het internationale verkeer dat wordt geëxploiteerd door een onderneming waarvan de feitelijke leiding is gevestigd in een andere mogendheid.
Aan de staatssecretaris zijn enkele situaties voorgelegd van in Nederland wonende personen die in dienstbetrekking werkzaam zijn aan boord van een luchtvaartuig in het internationale verkeer van een onderneming waarvan de feitelijke leiding in een land is gevestigd waarmee Nederland geen belastingverdrag heeft afgesloten. Hun loon uit dienstbetrekking wordt in dat andere land volledig in de belastingheffing betrokken. Ditzelfde loon wordt in Nederland in de belastinggrondslag betrokken.
Door het ontbreken van een toepasselijke internationale regeling is de Nederlandse eenzijdige regeling van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (Besl VDB) van toepassing. In Nederland bestaat recht op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting voor zover de bemanningsleden binnen het gebied van het andere land (het luchtruim boven het gebied daaronder begrepen) arbeid verrichten (art. 9, eerste lid, onderdeel b, Besl VDB 2001). Hiermee kan slechts ten dele voorkoming van dubbele belasting worden verleend en resteert voor een deel van het loon daadwerkelijke dubbele belasting.
Om aan de dubbele belasting tegemoet te komen keurt de staatssecretaris goed dat in plaats van de (beperkte) vrijstelling van het loon op grond van art. 9, eerste lid, onderdeel b Besl VDB 2001) in bovenbeschreven situatie kan worden gekozen voor de toepassing van de verrekeningsmethode. Deze methode kan worden toegepast overeenkomstig de bepalingen van artt. 13 en 14 Besl VDB 2001 (inclusief onderworpenheidseis). De goedkeuring is beperkt tot het belastbare loon ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een zee- of luchtvaartuig in het internationale verkeer dat wordt geëxploiteerd door een onderneming waarvan de feitelijke leiding is gevestigd in een andere Mogendheid.
Dit besluit wordt geplaatst in Staatscourant nr. 117 en werkt terug tot en met 1 januari 2001.
Besluit van 13 juni 2007, CPP2007/167M, Besl VDB 2001 9
IB: Geen extra vergoeding aannemelijk meewerken omzetting rechten landbouwvrijstelling
De staatssecretaris licht toe waarom hij afziet van cassatie tegen de hofuitspraak dat geen sprake was van een verschil tussen de waarde in het economisch verkeer en de waarde in het in het economisch verkeer bij agrarische bestemming van de verkochte landerijen.
A verkoopt zijn melkveehouderij aan derden. De onderneming werd deels op gepachte grond gedreven. In de verkoopovereenkomst wordt gesproken over de omzetting van het pachtcontract tussen de verpachter en A in een erfpachtovereenkomst met de koper. In geschil is of A bij de verkoop een vergoeding heeft ontvangen voor het (meewerken aan) genoemde omzetting. Zo nee, of de gehele door A ontvangen vergoeding onder de landbouwvrijstelling valt.
Volgens het hof is sprake van een transactie tussen van elkaar onafhankelijke partijen. De inspecteur moet dan feiten en omstandigheden aannemelijk maken op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de in werkelijkheid overeengekomen prijzen afwijken van de bedragen in het koopcontract. En wel in die zin dat in de prijs voor de landerijen de gestelde vergoeding voor het afstand doen van pachtrechten is begrepen. Het hof concludeert dat de inspecteur hierin niet is geslaagd.
Met de inspecteur is het hof van oordeel dat sprake kan zijn van een uiteenlopen van de WEV en de WEVAB en dat de landbouwvrijstelling dan uitsluitend tot het bedrag van de WEVAB van toepassing is. Echter, uit de omstandigheid dat hier sprake is van verkoop tussen twee melkveehouders, terwijl de bestemming van de landerijen na verkoop agrarisch blijft, volgt dat de koopprijs gelijk is aan de WEVAB. De aanwezigheid van een buurman (zo de kopers al als zodanig zijn aan te merken) als bijzonder gegadigde, behoort tot de factoren die de waarde in het economische verkeer van de grond mee bepalen, zodat bij een eventuele meeropbrengst uit dien hoofde sprake is van een waardeverandering ex art. 8, aanhef en letter b IB 1964. Het hof acht dan ook niet aannemelijk dat tussen WEV en WEVAB verschil bestaat. De landbouwvrijstelling is van toepassing op de hele boekwinst.
De minister gaat niet in cassatie en geeft een toelichting, zie onderstaande bijlage.
Toelichting staatssecretaris van 11 juni 2007, nr. DGB 2007-2614, n.a.v. uitspraak Hof Leeuwarden van 25 april 2007, 2004/00868, 2000, IB 1964 8 en 9