Fiscale Nieuwsflits 19 september 2006
Deze fiscale nieuwsflits bevat twee berichten. De eerste gaat over Inkomstenbelasting Wijziging Uitvoeringsregeling IB 2001 en de tweede over Douane: Kosten ten onrechte in rekening gebracht.
IB: Wijziging Uitvoeringsregeling IB 2001
• De minister legt in de regeling vast hetgeen al in een eerder besluit was goedgekeurd, namelijk dat verzoeken om teruggaaf van belasting kunnen worden gedaan binnen een termijn van vijf jaar. De voorwaarde dat het moet gaan om teruggaven van minimaal € 454 komt te vervallen.
Art. 45 Uitv reg IB 2001 bepaalt dat de aangifte, bedoeld in art. 9.4, lid 1, onderdeel b, IB 2001, wordt gedaan binnen drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de aangifte betrekking heeft. Dit betekent dat verzoeken om teruggaaf van belasting binnen een termijn van drie jaar na afloop van het kalenderjaar moet worden gedaan. In een besluit van 4 december 2001 (CPP2001/2126M) is echter goedgekeurd dat verzoeken om teruggaaf van belasting binnen een termijn van vijf jaar na het kalenderjaar kunnen worden gedaan indien het terug te geven bedrag € 454 of meer bedraagt. Met de wijziging van art. 45 wordt genoemde verruiming van de termijn in de ministeriele regeling opgenomen met dien verstande dat tegelijkertijd de voorwaarde vervalt dat het moet gaan om teruggaven van bedragen van € 454 en hoger.
De regeling werkt terug tot en met 1 januari 2001 en wordt geplaatst in de staatscourant nr. 181.
Besluit van 12 september 2006, DB2006/461M, Uitv reg IB 2001 45 en IB 2001 9.4
Douane: Kosten ten onrechte in rekening gebracht
• Volgens het hof zijn aan A ten onrechte kosten in rekening gebracht. De minister licht toe waarom hij afziet van het instellen van cassatieberoep.
X BV doet invoeraangifte voor drie artikelen. In de aangifte vermeldt zij geen OB-nummer van de importeur (A). X BV krijgt een uitnodiging tot betaling. Vervolgens doet zij een verzoek om teruggaaf. Omdat X BV had nagelaten het OB-nummer van A te vermelden was de OB bij de invoer in de uitnodiging tot betaling opgenomen. X BV deed het teruggaafverzoek omdat zij alsnog gebruik wilde maken van de verleggingsregeling van art. 23 OB. De inspecteur wees het verzoek toe, maar bracht kosten (3 x € 42= € 126) in rekening. X BV is het hier niet mee eens en legt de zaak voor aan de rechtbank. Zij wordt in het gelijk gesteld. De inspecteur stelt vervolgens hoger beroep in bij het hof.
Het hof stelt vast dat X BV bij de rechtbank heeft verklaard dat bij de invoer art. 23 OB niet is toegepast omdat de beschikking niet binnen was of het besluit nog niet was genomen. Het hof heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Dit houdt in dat A bij de invoeraangifte niet beschikte over een aanwijzing in de zin van art. 23 OB en dat dit artikel ook niet van toepassing is. Dit betekent dat volgens art. 22 OB voor de OB bij invoer de bepalingen bedoeld in art. 2, lid 2, onderdeel a, Douanewet overeenkomstig van toepassing zijn. Tot deze bepalingen behoren naast art. 236 CDW ook art. 35 Douanewet en 74 Douanebesluit inzake de verschuldigdheid van kosten. X BV heeft haar terugbetalingsverzoek gestoeld op art. 236 CDW. In de procedure van deze bepaling is niet voorzien in een kostenheffing. Een aanvullende regeling op nationaal niveau voor de kostenheffing in het kader van art. 236 CDW is niet toelaatbaar.
X BV heeft ten tijde van de invoer art. 22 OB op correcte wijze nageleefd. Niet-naleving van een door haar getroffen regeling doet zich hier niet voor. Van werkzaamheden verricht ter opheffing van niet-naleving van wettelijke bepalingen of regelingen is dan ook geen sprake. Dit betekent dat ook op de voet van de weergegeven bepalingen van nationaal recht geen plaats is voor het berekenen van kosten.
De minister stelt geen beroep in cassatie in en geeft een toelichting.
Toelichting minister van 21 juli 2006, nr. DGB 2006-4088, n.a.v. uitspraak Hof Amsterdam DK 12 juni 2006, 2005/01053, 2004, OB 1968 22 en 23