Fiscale nieuwsflits 12 december 2007
Inv: Niet-ontvankelijkverklaring was onterecht
• De staatssecretaris ziet af van cassatieberoep tegen een hofuitspraak waarin werd beslist dat de ontvanger een bezwaar tegen een aansprakelijkstelling ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.
De ontvanger stelt A, bestuurder van X bv, aansprakelijk voor aanslagen loon- en omzetbelasting. De aangetekend verstuurde beschikking heeft A blijkbaar niet bereikt. Wanneer A van die beschikking op de hoogte komt, maakt hij bezwaar. De ontvanger verklaart dat bezwaar niet-ontvankelijk. Het hof heeft geoordeeld dat dit ten onrechte is. Aan dat oordeel wordt ten grondslag gelegd dat van de ontvanger mag worden verwacht dat hij een vergaande inspanning levert om er voor te zorgen dat de beschikking de aansprakelijk gestelde ook daadwerkelijk bereikt. Volgens het hof staat vast dat de beschikking A nooit heeft bereikt en dat dit is gebeurd door een omstandigheid die hem niet kan worden aangerekend. De niet-ontvankelijkheid moet daarom achterwege blijven.
In een toelichting laat de staatssecretaris weten van mening te zijn dat het oordeel van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Vervolgens gaat hij in op de reden waarom hij tóch afziet van het instellen van cassatieberoep.
Toelichting staatssecretaris van 48 december 2007, nr. DGB 2007-5919, n.a.v. uitspraak Hof Arnhem van 18 oktober 2007, 2006/00304, 2004, Inv wet 1990 36, 49
IB: Onderhoudskosten monumentenpand aftrekbaar
• Volgens het hof komen alle als onderhoudskosten aan te merken uitgaven voor een monumentenpand die in 2002 zijn gedaan, voor aftrek in aanmerking. De staatssecretaris ziet af van cassatieberoep en licht die beslissing toe.
A koopt op 3 september 2001 een pand. Op 5 oktober van dat jaar zendt de Rijksdienst voor de Monumentenzorg A een besluit waarin dat pand als beschermd monument wordt aangewezen. De aanwijzing wordt definitief wanneer het pand wordt ingeschreven in het register bedoeld in art. 6 Monumentenwet 1988. Na de bezwaartermijn van 6 weken in acht te hebben genomen, verifieert A bij de bezwaarcommissie of er bezwaar is ingediend tegen het besluit. Omdat dit niet het geval was, had het pand op 16 november 2001 ingeschreven moeten worden in het register. Vanwege achterstand bij genoemde Rijksdienst vindt de inschrijving pas plaats op 15 april 2002.
Kort na de aankoop start A met de renovatie van het pand welke ruim € 200 000 kost. In zijn aangifte IB 2002 claimt A € 124 000 aan restauratie- en onderhoudskosten. De inspecteur is van mening dat slechts de kosten gemaakt ná 15 april 2002, voor aftrek in aanmerking komen.
Volgens het hof moet er voor de toepassing van art. 6.31, lid 2 IB 2001 van uit worden gegaan, dat als inschrijvingsdatum geldt de dag waarop de in de mededeling bedoelde termijn is verstreken. Nu niet in geschil is dat dit op 16 november 2001 het geval is, komen alle als onderhoudskosten aan te merken uitgaven die zijn gedaan in 2002, voor aftrek in aanmerking. Het hof berekent die aftrek op € 74 000.
De staatssecretaris ziet af van het instellen van beroep in cassatie. In een toelichting laat hij weten waarom hij zich met de uitkomst van deze procedure kan verenigen, wat er ook zij van de motivering van het hof.
Toelichting staatssecretaris van 9 november 2007, nr. DGB 2007-5487, n.a.v. uitspraak Hof Den Bosch M IV van 3 oktober 2007, 2005/00212, 2002, Wet IB 2001 6.31