Antwoorden op kamervragen van Zijlstra over het rapport "Raming benodigde instroom per medische en tandheelkundige vervolgopleiding 2009- 2019/ 2025"
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
9 juni 2008
Antwoorden van minister Klink op kamervragen van het Kamerlid Zijlstra over het rapport "Raming benodigde instroom per medische en tandheelkundige vervolgopleiding 2009 -2019/2025". (2070820430)Vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het rapport “Raming benodigde instroom per medische en tandheelkundige vervolgopleiding 2009 – 2019/2025”?
Antwoord 1.
Ja.
Vraag 2.
Deelt u de mening dat er maatregelen noodzakelijk zijn om te voorzien in een kwart meer artsen in 2025?
Antwoord 2.
Dat is ten dele de reden waarom ik de instroom in de medische vervolgopleidingen heb verhoogd, zoals gemeld in mijn recente brief (29 282, nr. 57).
Wat is uw mening inzake het opheffen van de numerus fixus, om daarmee in de stijgende vraag naar artsen te voorzien? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 3.
Op 14 februari heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport mij een kabinetsstandpunt verzocht over de afschaffing van de numerus fixus voor de zorg-opleidingen. In de brief (29 282, nr. 49) die ik met mijn ambtgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heb opgesteld heb ik het volgende aangegeven: “De numerus fixus voor de initiële opleiding geneeskunde bestaat al langere tijd. Vanwege de grote belangstelling onder studenten (in 2007 ruim 6.400 aanmeldingen voor 2.850 plaatsen), de daar niet mee corresponderende vraag naar (basis)artsen en de hoge kosten van de opleiding geneeskunde, is de numerus fixus ingesteld. Het opheffen dan deze drempel zal een forse claim bij de belastingbetaler neerleggen. Het betreft hier immers één van de duurste opleidingen. Indien betrokkenen niet als arts aan de slag kunnen, verliezen zij (na doorvoering van het herregistratiesysteem) na vijf jaar hun bevoegdheid om het vak uit te oefenen. Die kapitaalvernietiging wil ik vermijden. Ook zal de noodzaak om het twee- tot drievoudige aantal stages en coschappen in de zorg te accommoderen een bijna ondoenlijke opgave zijn”.
Ik voeg daar nog aan toe dat de instroom in de basisartsopleiding de afgelopen 10 jaar is verdubbeld. Opheffing van de numerus fixus zou de universiteiten voor grote kwalitatieve problemen stellen, omdat het opnieuw een verdubbeling van de instroom zou betekenen en wel in één keer. De Nederlandse universiteiten zouden onder deze omstandigheden de kwaliteit van de basisartsopleiding niet meer kunnen garanderen en hebben dat ook aangegeven. Daarbij komt dat het probleem van de geraamde tekorten niet zit in het aantal beschikbare basisartsen. Net als mijn voorgangers geef ik er de voorkeur aan ruim voldoende basisartsen op te leiden en dat gebeurt ook. Daarbij dient in ogenschouw genomen te worden dat het niet alleen gaat om de initiële opleiding geneeskunde, maar ook om de medische vervolgopleidingen. Niet alleen het aantal basisartsen is dus uitgangspunt van het beleid van het kabinet, maar ook het aantal huisartsen, medisch specialisten, verpleeghuisartsen en artsen maatschappij en gezondheid. Het beleid is erop gericht om ruim voldoende van deze artsen te hebben.
Vraag 4.Wat is uw mening over een systeem waarin men een minimaal aantal jaren werkzaam dient te zijn in de sector van de gekozen vervolgopleiding, om zodoende de hoge opleidingskosten te kunnen terugverdienen, op sanctie van het terugbetalen van een gedeelte van de opleidingskosten? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 4.
Uitval van medisch specialisten uit het vakgebied is gering gedurende de eerste jaren na de opleiding. Het komt nog wel voor dat men beleidsmatige of bestuurlijke functies gaat bekleden, maar dat is vaak op een later moment in de carrière.
Daar komt bij dat er geen registratie bestaat van het feit of men werkzaam is als medisch specialist. De MSRC (Medisch Specialisten Registratiecommissie) houdt bij of men bevoegd is voor het vakgebied en niet of men werkzaam is in het vakgebied.
Het effect van een dergelijke maatregel zal daarom naar verwachting gering zijn, terwijl het de nodige administratieve lasten met zich mee zou brengen. Dat neemt niet weg dat ik met u van mening ben dat de maatschappelijke lasten van het opleiden van zorgverleners hoog zijn. Het Capaciteitsorgaan liet in het recente advies zien dat de uitval tijdens de opleiding in enkele gevallen uitschieters heeft. Dit geldt bijvoorbeeld bij de opleiding tot klinisch geriater (19,4%) of reumatoloog (16,7%). De uitval van de verschillende opleidingen zal ik dan ook zeker gaan volgen. Het is echter onwenselijk de eindtermen van een opleiding te verlagen om het aantal opgeleiden die de opleiding afronden te verhogen. Enige uitval zal altijd aanwezig zijn in een systeem waarbij op kwaliteit en competentie getoetst wordt alvorens het eindcertificaat van de opleiding te verkrijgen.
Vraag 5.Ziet u iets in een combinatie van de onder vraag 3 en vraag 4 genoemde maatregelen? Welke voor- en nadelen spelen daarbij in uw overweging een rol?
Antwoord 5.
Een combinatie van de maatregelen is gezien mijn antwoorden op beide vragen niet aan de orde.