Toespraak minister Ter Horst op het VNG jaarcongres
Ons land telt een kleine 2.000 burgemeesters en wethouders en bijna 9.500 gemeenteraadsleden. 11.500 bestuurders en volksvertegenwoordigers. 11.500 voorposten van de overheid. Dat bent u dus.
Er wordt veel gesproken over het vertrouwen in het kabinet. Allemaal heel interessant, maar veel belangrijker is het vertrouwen van mensen in de overheid, hún overheid. En dat vertrouwen bepaalt u in hoge mate, niet Den Haag. Veiligheid op straat, de inrichting van de openbare ruimte de thuiszorg voor ouderen: daarover maken Nederlanders zicht druk, daarop wordt ú aangesproken. U moet in staat zijn de maatschappelijke problemen in uw gemeente op te lossen.
Daarbij verdient u de steun vanuit Den Haag. Want alleen als overheden samenwerken en zich richten op de zaken die ertoe doen, zal het lukken het vertrouwen van burgers in de overheid te vergroten.
Vorig jaar mocht ik voor het eerst als minister op het VNG-jaarcongres spreken. Ik zei toen onder meer: “Ik weet dat je als burgemeester het Rijk niet altijd als helpende hand, maar juist als hindermacht ervaart. Ik weet dat de afstand tot Den Haag veel te groot kan zijn. Ik weet dat je als burgemeester soms niet toe komt aan alle pakken papier die vanuit Den Haag komen. Of de relevantie ervan in twijfel trekt. Aan de andere kant: ik weet ook, dat je Den Haag niet groter moet maken dan het is. Als lokaal bestuurder kun je de regie in handen nemen. Omdat je de problemen goed kent en de mensen die het kunnen oplossen. Bestuurskracht komt niet uit Den Haag. Bestuurskracht zit vooral in uzelf”.
Vervolgens noemde ik de inzet van staatssecretaris Ank Bijleveld en mezelf voor deze kabinetsperiode: vertrouwen en ruimte geven, versterken van het lokale bestuur en werken aan één presterende overheid.
We zijn nu een jaar verder. In dat jaar is het nodige gebeurd. We zijn aan de slag gegaan met de uitwerking van het bestuursakkoord, dat we toen net gesloten hadden. U bent de discussie aangegaan over het rapport van de commissie Van Aartsen, dat toen verscheen. En zojuist kreeg ik het rapport van de Interbestuurlijke taakgroep gemeenten, de taakgroep D’Hondt.
Als je dat geheel overziet kun je twee conclusies trekken. De scepticus zal zeggen: de commissies en rapporten buitelen over elkaar heen, typisch polderen, veel papier, maar wat gebeurt er in de werkelijkheid? De andere mogelijke conclusie: er ís veel overleg nodig, maar er zit een duidelijke lijn in en we boeken vooruitgang. Het zal u niet verbazen dat ik van die tweede school ben.
Onze gezamenlijke opgave is dan ook tweeledig. In de eerste plaats: nu knopen doorhakken. En twee: voornemens in praktijk brengen en zorgen dat mensen daar ook echt iets van merken.
Een goed eerste stap zijn de resultaten op het gebied van decentralisatie.
Ik noem een paar voorbeelden:
- Het aantal specifieke uitkeringen is fors gedaald: van 134 in 2007 naar 101 nu. De doelstelling van maximaal 45 aan het eind van deze kabinetsperiode lijkt dan ook haalbaar.
- Allerlei geldstromen op het gebied van jeugd en opvoeding zijn gebundeld. Met daarbij nog extra geld kunt u in uw gemeente een Centrum voor Jeugd en Gezin starten.
- Met de invoering van het Deltaplan Inburgering is de regelgeving vereenvoudigd.
- Single information single audit voor specifieke uitkeringen heeft ervoor gezorgd dat u, als u aan de raad verantwoording aflegt, dat niet ook nog eens aan het rijk hoeft te doen.
- Sommigen vinden het eigen belastinggebied de belangrijkste indicator voor de gemeentelijke autonomie. Dat vind ik wat overdreven, maar ik begrijp het punt. Met ingang van dit jaar hebben de gemeenten in elk geval weer ruimte voor individuele afwegingen bij de OZB. Daar heeft staatssecretaris Bijleveld zich sterk voor gemaakt. En over de verdere toekomst komen we nog te spreken, waarbij de staatssecretaris en ik vooral een sterke relatie zullen leggen met de opgaven waar gemeenten voor staan.
- Voortdurend over de schouder meekijken met decentrale overheden is niet nodig en past niet bij volwassen verhoudingen. Daarom hebben we een duidelijke koers ingezet met het advies van de commissie Oosting over interbestuurlijk toezicht.
- En op het gebied van dienstverlening kan ik een hele reeks voorbeelden noemen waarmee we de administratieve lasten van burgers en bedrijven terugdringen; dit is een onderdeel van het Bestuursakkoord.
- Onlangs heeft het kabinet het Actieprogramma Betere (e) Dienstverlening opgesteld. Daarmee willen we, zoals door Postma/Wallage geadviseerd, focus aanbrengen in de veelheid van programma’s op het gebied van e-overheid. Een aansprekend voorbeeld van de e-overheid vind ik zelf het uitbouwen van de gemeentelijke klantcontactcentra tot telefonische wegwijzer voor de gehele overheid.
En ik voeg aan dit alles nog iets toe. De staatssecretaris en ik zijn graag bereid te fungeren als helpdesk voor lokale bestuurders. Als u in de praktijk tegen belemmeringen aanloopt en denkt dat wij kunnen helpen bij oplossingen, weet ons dan te vinden. De paarse krokodil voor de rijksoverheid.
Hoe gaan we verder met de decentralisatie? Dat was de kernvraag van de Taakgroep D’Hondt. De titel van het rapport (“Vertrouwen en verantwoorden”) is wat mij betreft een perfecte duiding van de twee kanten van de medaille. Ik moet het rapport uiteraard nog met het kabinet bespreken, en ook u gaat hierover onderling nog in discussie. Maar ik wil u – juist met het oog op die discussie – wel alvast een aantal punten meegeven.- Het zal u niet zijn ontgaan dat er naast de Taakgroep D’Hondt ook een rapport ligt van de commissie Lodders, die met eenzelfde bril naar de rol van de provincies heeft gekeken. Mijn conclusie is: met de uitkomsten van de rapporten is goed te werken, de overeenkomsten zijn groter dan de verschillen. We gaan op basis van beide rapporten verder met het vernieuwen van het openbaar bestuur.
- Uit het rapport D’Hondt spreekt een duidelijk signaal: er kan en moet meer door gemeenten worden gedaan. De urgentie van lokale vraagstukken vraagt om vertrouwen en meer ruimte, juist ook om gemeenten in staat te stellen tot een samenhangende aanpak te komen en maatwerk te leveren. Daaruit volgt een decentralisatie-agenda, waarvan ik de richting zeker onderschrijf. De koers en de toon zijn gezet, voor nu en in de verdere toekomst. Ik hoor overigens ook geluiden dat het tempo van decentralisatie niet al te zeer moet worden opgevoerd.
Investeer in bestuurskracht! Ik ben een groot voorstander van openbare benchmarks, waarmee gemeenteraad, inwoners en lokale partners kunnen zien hoe hun gemeente het doet. Transparant zijn en verantwoording durven afleggen: daarmee staat of valt de geloofwaardigheid van elke overheidsorganisatie. Die informatie dient ook om kabinet en Tweede Kamer inzicht te geven in de gemeentelijke prestaties en te bezien of er knelpunten in de regelgeving zijn die om aanpassingen vragen. De VNG zet hier goede stappen en ik steun de oproep van de VNG om mee te doen.
Gemeenten zijn niet gelijk. Niet alle gemeenten zijn in dezelfde mate in staat om nieuwe taken adequaat op te pakken. Ik weet dat dit onderwerp in de Taakgroep en binnen de VNG uitgebreid aan de orde is geweest. Zonder nu in detail op mogelijke oplossingen in te gaan, wil ik wel aangeven, dat er voor de staatssecretaris en mij veel bespreekbaar is. Ons gaat het erom dat gemeenten hun werk goed kunnen doen. Als differentiatie bij de toedeling van taken daarvoor nodig is, moeten we daar naar kijken. En dat geldt ook voor allerlei vormen van samenwerking tussen gemeenten, gezamenlijke uitvoering of uitbesteding van taken, mits de aanspreekbaarheid van bestuurders en de democratische controle gewaarborgd zijn. Daarnaast kan de keus – door de gemeenten zelf! – voor gemeentelijke herindeling in een aantal gevallen het verstandigst zijn.
Ik gaf al aan dat ik het rapport ook nog in het kabinet ga bespreken. In deze kring wil ik er geen geheim van maken dat verdere decentralisatie naar mijn verwachting geen ‘appeltje-eitje’ zal zijn. Er is nu eenmaal een eeuwige centralisatietendens, het kost moeite om centraal van zaken afstand te nemen.
We kunnen elkaar ook helpen. Als de gemeenteraad en de inwoners tevreden zijn over de prestaties van een gemeente, moet je als rijk van goeden huize komen om te beweren dat er onvoldoende kwaliteit wordt geleverd. En ministeries zullen dan ook eerder geneigd zijn tot verdere decentralisatie. Dat maakt die verantwoording, o.a. in de vorm van benchmarks, ook extra belangrijk.Het omgekeerde is ook waar: als gemeenten er niet in slagen overtuigend aan kabinet, Kamer en samenleving te laten zien dat ze hun opgaven aankunnen en prestaties leveren, zal het vertrouwen – begrijpelijk – afnemen en zal de slinger van de klok ongetwijfeld terugslaan.
Een volgend kabinet zal dan weer gaan centraliseren, het aantal specifieke uitkeringen zal fors toenemen, de verantwoordingsbureaucratie zal weer groeien….
Natuurlijk zijn er ook problemen die op andere schaalniveaus thuishoren. De hoofdlijn van het rapport Lodders over het domein van de provincies, spreekt ons om die reden ook aan. Ook de relevantie van Europa is duidelijk. Kern is dat we steeds zoeken naar het niveau dat het best in staat is de problemen aan te pakken en niet redeneren vanuit competenties of structuren.Mijn verwachting is dat de glokalisering – de identificatie met stad of dorp – zal toenemen, evenals de Europese gerichtheid. Dat zal op termijn iets betekenen voor het belang van het nationale niveau. Dat we dat nu nog niet zo merken zou wel eens kunnen komen door de bovenmatige aandacht van de media voor dat nationale niveau.
Een terrein bij uitstek waar de burger hoge verwachtingen van de overheid heeft is de veiligheid. Uit alle onderzoeken blijkt dat veiligheid onverminderd hoog op de prioriteitenlijstjes van de burger staat. Voor het vertrouwen van burgers in de overheid is presteren op het gebied van veiligheid dus van cruciaal belang.Vanzelfsprekend ligt het zwaartepunt ook hier op lokaal niveau. Denk aan zaken als sociale veiligheid, de bestrijding van kleine criminaliteit, de aanpak van overlast door hangjongeren of het tegengaan van polarisatie en radicalisering. Allemaal zaken die op lokaal, en vaak zelfs op buurtniveau moeten worden aangepakt. De gemeente heeft daarbij de regierol, een rol die wat mij betreft in veel gevallen sterker moet zijn. Mede daarom heeft het kabinet ook onlangs op mijn voorstel besloten die regierol in de Gemeentewet te verankeren.
Verder hebben we ons – samen met u – de vraag gesteld: heeft de gemeente aanvullende instrumenten nodig op de problemen te kunnen aanpakken en zo ja, welke zijn dat? Dat heeft onder meer geleid tot het actieplan overlast en verloedering, het wetsvoorstel voetbalvandalisme en ernstige overlast, het wetsvoorstel bestuurlijke boete en de aanpak van overmatig alcoholgebruik door jongeren.Allemaal voorbeelden van extra instrumenten om de problemen beter te kunnen aanpakken, vooral ook langs de bestuurlijke lijn met extra bevoegdheden voor de burgemeester of het college van B&W.
Sommige burgemeesters geven openlijk aan, dat ze niet op die extra bevoegdheden zitten te wachten. Ik heb daar weinig begrip voor. Bij een sterk lokaal bestuur dat er staat voor zijn inwoners hoort wat mij betreft een burgemeester die er staat, zijn nek uitsteekt en verantwoordelijkheden neemt, zeker op het gebied van veiligheid.
Voor andere aspecten van het veiligheidsbeleid, zoals de rampenbestrijding en crisisbeheersing, is de gemeentelijke schaal veelal te klein. Daarom zijn we volop bezig met de inrichting van de Veiligheidsregio’s. Sommigen zien daar een spanning met de lijn van decentralisatie, wat mij betreft ten onrechte. Het gaat erom de verantwoordelijkheid neer te leggen op het schaalniveau dat het beste in staat is om die waar te maken. Ook op dit gebied moeten we de komende jaren nog forse stappen maken om als overheid te kunnen beantwoorden aan de gerechtvaardigde verwachtingen van burgers: van een 6- naar een dikke 7.Op het nationale schaalniveau zijn we gestart met de strategie Nationale Veiligheid. Overstromingsgevaar, vogelgriep, terreur.… Ons land kan op talloze manieren worden bedreigd. De nationale veiligheid is in het geding als vitale belangen van de Nederlandse staat en samenleving zo geschaad worden dat er maatschappelijke ontwrichting kan optreden. De regie voor versterking van de nationale veiligheid ligt bij mijn ministerie. Maar voor een veilig leefklimaat in Nederland is de inzet van iedereen nodig: ook van gemeenten en veiligheidsregio’s, kennisinstellingen, uitvoeringsorganisaties, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en internationale partners en niet te vergeten de burger zelf.
Wat voor veiligheid geldt, gaat ook op voor andere terreinen: alleen als er goed tussen de verschillende schaalniveaus wordt samengewerkt ontstaat er een sluitende keten. Die geeft mensen het vertrouwen dat de overheid de prestaties levert die ze mogen verwachten. En dat verdienen ze: de werkzoekende jongere, de oudere die zorg nodig heeft en ook mensen zoals u en ik, die wel hun eigen boontjes kunnen doppen.
Dat brengt mij – afrondend – weer terug bij waar ik mee begon: de duizenden bestuurders en volksvertegenwoordigers die het allemaal moeten doen, u dus. Want ook bestuur is mensenwerk. Doorslaggevend is de menselijke factor: praktisch ingestelde bestuurders, creatieve mensen die breder kijken dan de grenzen van hun domein, die over hun schaduw heen stappen. Mensen die – als het nodig is – dwars door gemeentelijke of andere grenzen heen oplossingen zoeken. Met dat soort bestuurders en volksvertegenwoordigers – zowel in de gemeenten als in Den Haag – komen de samenwerking en de resultaten vanzelf, zelfs als de structuren (nog) niet altijd optimaal zijn.
- Het zal u niet zijn ontgaan dat er naast de Taakgroep D’Hondt ook een rapport ligt van de commissie Lodders, die met eenzelfde bril naar de rol van de provincies heeft gekeken. Mijn conclusie is: met de uitkomsten van de rapporten is goed te werken, de overeenkomsten zijn groter dan de verschillen. We gaan op basis van beide rapporten verder met het vernieuwen van het openbaar bestuur.