Toespraak door minister J.P.H Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens de bijeenkomst van de CDA afdelingen Elburg, Hattem, Heerde/Wapenveld en Olde-broek op 2 juni 2008
Eén van de twijfelachtige genoegens van het ministerschap is dat je dagelijks wordt overspoeld met kranten en krantenknipsels. Het biedt veel informatie, maar bevestigt het oude inzicht: wie kennis vermeerdert, vermeerdert smarten. En wat heet kennis in deze tijd; net als je denkt iets te snappen, wordt het in het volgende bericht tegengesproken en heel anders uitgelegd, en de volgende dag blijkt de kennis van de vorige dag al weer achterhaald.
Wat is waarheid? Misschien is het veel zinniger om daar een avond over door te spreken. Zeker na een weekend waarin de kranten weer vol stonden over politiek. Over het CDA-congres en het belang van respect; over het CDA – ‘een partij van bange mannen’; over de adviezen van Staatssecretaris Timmermans aan zijn partij; over de embryoselectie van Staatssecretaris Bussemaker; het Deltaplan van Pieter van Geel, en de kilomerheffing van Eurlings. Soms wordt het wat veel. ‘Wat is waarheid?’ is de betere vraag, maar u was gekomen voor de politiek.
Negativisme verwart de toekomst
Wat er zij van de inhoud, de kranten en knipselkranten bieden in ieder geval een overzicht van de berichtgeving en het debat. Dat stemt niet altijd tot vreugde. ‘De commentatoren zijn het zelden eens’ schreef de hoofdredacteur van Trouw, Willen Schoonen, afgelopen zaterdag. Meningsverschil, twist, kritiek, bericht en tegenbericht, daar staan de kranten vaak van vol. Het draagt bij aan een beeld van ontevredenheid, negativisme en verzuring. Net als het huidig parlementair bedrijf. Terecht stelde de premier vorige week het negativisme aan de kaak, dat de oppositie uitstraalde. Het beeld van het kabinet is wellicht niet onverdeeld positief, maar het is zeker ook niet onverdeeld negatief. Het kabinet zit net iets meer dan een jaar. Het was de enig mogelijke uitkomst van de verkiezingen; het coalitieakkoord werd breed verwelkomd en de uitvoering van het coalitieakkoord ligt op schema.
Die stemming van ontevredenheid, negativisme en verzuring draagt niet bij aan vertrouwen, rust en eendracht. We laten op dit moment het opgebouwde kapitaal aan democratische instituties en tradities eroderen. Hoe kan men van burgers betrokkenheid en vertrouwen verwachten, als de overheid dag in dag uit als ondeugdelijk te kijk wordt gezet in onderzoeksrapporten, krantenartikelen en spoeddebatten; en ieder doet maar alsof dat de hele waarheid en de werkelijkheid is. Ministers worden van onwaarheid beticht en het debat gaat gewoon verder; en dat is niet alleen Wilders, Rutte maakt ook steeds vaker ministers uit voor leugenaar.
Je zou er om moeten lachen als er niet meer op het spel stond. Want we dreigen zo niet alleen het vertrouwen in de democratie te verliezen, maar in onszelf en in onze toekomst. Bijna de helft van het electoraat voelt zich inmiddels aangesproken door politici die mensen bevestigen in het gevoel dat ze slachtoffer zijn: van de open economie, de open samenleving of de open democratie. Maar wie zich slachtoffer voelt, voelt zich niet meer mede verantwoordelijk maar wil nog slechts bescherming; tegen anderen of tegen de buitenwereld. Vertrouwen in democratisch overleg, respect en verdraagzaamheid verdwijnt en men wil nog slechts krachtdadig optreden en doordouwen; buitenlanders eruit, grenzen dicht en het Haags geneuzel afschaffen wordt dan het devies. Maar let wel, wie discriminatie tot norm verheft en het parlementair debat afdoet als Haags geneuzel, houdt uiteindelijk slechts de straat over om politieke meningsverschillen uit te vechten.
Wie vertrouwen verliest in zichzelf en in het bestuur, verliest echter ook vertrouwen in de toekomst. De toekomst is niet iets wat buiten ons bestaat. Toekomst is de uitkomst van beslissingen in het heden die we nemen in het licht van kennis van het verleden en verwachtingen omtrent de toekomst. En die verwachtingen zijn steeds somberder. Opinie onderzoek bevestigt dat. Ondanks eigen welbevinden betwijfelen we of het de goede kant uitgaat: met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht blijkt uit opiniepeilingen. Begin vorige eeuw ploeterden onze voorouders een leven lang opdat het hun kinderen beter zou gaan, want men geloofde in vooruitgang. Nu ploeteren we een leven lang om te zorgen dat onze kinderen het niet minder zullen hebben dan wij; duurzaamheid heet dat en houdbaarheid: als het maar hetzelfde blijft, is het al goed. Maar als duurzaamheid, houdbaarheid en vergrijzing het publiek debat bepalen, zijn we in de geest een avondland geworden. Verlies aan vertrouwen in de toekomst, markeert een breuk in de cultuur.
Als ontwikkelingen somber ogen, nodige veranderingen dreigend klinken en de toekomst onzeker voelt, dan is de neiging groot om je vast te klampen aan wat we hebben – aan werk, zekerheid en welvaart. ‘Niets doen’ wordt mensen als verleidelijke politieke optie voorgehouden. Vasthouden aan wat we hebben, nee tegen verandering want verandering is riskant en onzeker. Het klinkt aantrekkelijk, maar niets doen is veel riskanter en onzekerder. Want we zijn afhankelijk van open markten en internationale samenwerking. Je stopt de wereld niet bij de grens met een slagboom. Als het wel zou kunnen, zou het slechts onze economische mogelijkheden en werkzekerheid verminderen. Zonder Euro zouden we nu alleen maar bezig zijn om ons in te dekken tegen de risico’s van een dure dollar. Bedenk wat de benzineprijs zou zijn zonder euro. De olieprijs kan naar 200 dollar stijgen, schrijft men, maar even verder ook dat de euro naar 2 dollar stijgt. Dan blijft de olieprijs dus ruwweg gelijk.
Vraagstukken waar we voor staan
Die houding vrees voor verandering en het verlies aan vertrouwen in onszelf en de toekomst is zorgelijk. De wereld verandert steeds sneller; dat is een open deur, maar het betekent dat we zelf ook voortdurend moeten veranderen. Net twintig jaren geleden begonnen we computers te gebruiken; vijftien jaren geleden begon internet te komen; tien jaren geleden verschenen de eerste mobiele telefoons en vijf jaren geleden verschenen de handcomputers (blackberries). Nu zijn ze al niet meer weg te denken, en afzonderlijk en tezamen hebben ze de arbeid en het dagelijks leven radicaal veranderd.
Die ontwikkelingen bieden ongekende mogelijkheden en nieuwe kansen om ellende en armoede te voorkomen, maar ook onzekerheden en nieuwe bedreigingen van een onbezorgd leven en “menswaardig” bestaan. De kansen en mogelijkheden hebben tot groei, technische vernieuwing, toename van welvaart en verbetering van levensomstandigheden geleid. Rond de eeuwwisseling dachten velen dat het steeds door zou gaan, maar binnen twee jaren moest er pijnlijk bijgesteld en bezuinigd worden. Nu worden we geconfronteerd met een kredietcrisis in de VS; schaarste in energie, water, voedsel en grondstoffen; een voortgaande verschuiving van economische macht naar China, India en Latijns Amerika; steeds scherpere internationale concurrentie op arbeidskosten en een steeds dringender noodzaak tot omschakeling op duurzame productiviteit. Een stijgende zeespiegel dwingt tot enorme investeringen.
Ambitie, respect en kracht
Ieder van die vraagstukken kunnen we goed aan, mits we de eendracht en ambitie daartoe opbrengen. Nederland staat er economisch niet slecht voor, de verschillen worden niet groter en de armoede neemt af. Maar over enkele jaren zullen er voor iedere gepensioneerde nog maar twee mensen zijn die werken om alle voorzieningen te betalen. Om Nederland ook voor komende generaties droog te houden, en ondernemend, vernieuwend en leefbaar, zullen we ambitie moeten durven hebben en niet volstaan met halve maatregelen.
In een veranderende wereld zit zekerheid niet in wat we hebben, maar wat we kunnen. Nu zijn we vaak gebiologeerd door het gevoel: ‘ik kan niet’. Verantwoordelijkheid vergt echter het gevoel: ‘ik kan, ik moet. ‘Op tijd veranderen is dan de beste zekerheid’ We hebben in Nederland de mogelijkheden en het vermogen om de wereld bij te houden, om ook in de toekomst een welvarende en zorgzame samenleving te behouden en om een betere wereld aan onze kinderen en kleinkinderen achter te laten. Maar dan zullen we wel wat aan onszelf moeten veranderen, aan de manier waarop we met elkaar omgaan en met de overheid.
Het vergt in de eerste plaats ambitie; de ambitie om de vraagstukken waar we voor staan ook daadwerkelijk en groots aan te pakken, om een toekomst hier voor onze kinderen en kleinkinderen zeker te stellen en om de wereld beter achter te laten dan we haar aantroffen. Het vergt vervolgens respect; respect voor verschillen, voor ieders waarde en waardigheid, en voor de tradities en instituties die ons als samenleving samenbinden. Het vergt tenslotte kracht; de kracht van ideeën, van mensen en van besluitvaardigheid.
Arbeidsmarkt = Achilleshiel
Die aanpak geldt in het algemeen, en voor de afzonderlijke vraagstukken. In het bijzonder ook de wijze waarop we met arbeid omgaan. Want onze arbeidsmarkt is de Achilleshiel van onze toekomst. Ook daar is niets doen geen optie.
We weten allemaal dat Nederland vergrijst. Steeds meer mensen houden op met werken; vanaf 2011 is het aantal dat ophoudt groter dan het aantal dat start. Maar wat betekent dat nou? Dat in 2040 de beroepsbevolking is gedaald met een miljoen mensen. Alleen al tot 2016 zijn er 3,2 mln mensen nodig om de opengevallen plaatsen te vullen en een arbeidsparticipatie van 80% te realiseren; die laatste is nodig om het huidige welvaarts- en voorzieningenniveau te handhaven. 3,2 mln vacatures en nu al is er bijna een kwart miljoen onvervulde vacatures; 1/3e van de vacatures is moeilijk vervulbaar en in een aantal sectoren is er een schreeuwende behoefte aan geschikt en gekwalificeerd personeel.
Er zijn kortom meer mensen nodig, langer werk en meer productiviteit. Anders betekent een arbeidstekort onherroepelijk een krimpende economie, minder welvaart en een neergang van zekerheden. Een arbeidstekort tast de motor van de economische groei aan: arbeidsdeling. Die groei hebben we in de komende jaren hard nodig om dringende maatschappelijke problemen op te lossen, om economisch niet achterop te raken en om de extra kosten van vergrijzing te betalen. Het gaat ook om meer dan groei en houdbaarheid van sociale voorzieningen. Bij diverse publieke voorzieningen dreigen grote tekorten. In het onderwijs is 32 tot 52% van het personeel 50 jaar of ouder. Dat betekent dat er 260.000 tot 420.000 nieuwe mensen nodig zullen zijn in 2020 om de vacatures te vullen. Neem daar de landbouwsector bij die nu al met vele immigranten werkt, dan zijn er rond de miljoen mensen nodig. De arbeidsmarkt krimpt kortom, de vraag neemt toe en tegelijk zijn er nu zeker een miljoen mensen die niet meedoen, maar dat wel zouden kunnen en het vaak ook willen.
En het gaat niet alleen om de aantallen, maar evenzeer om opleiding, kwalificaties en productiviteit; ook daarin heeft Nederland een arbeidstekort. Dat is al lang niet meer een kwestie van alleen scholing en beroepsopleiding. Banen veranderen of verdwijnen steeds sneller. Banen voor het leven zijn er steeds minder; banen waarin je een levenlang met dezelfde kennis kunt werken zijn een zeldzaamheid (dominees). Banen worden korter en veranderen steeds sneller van inhoud; kennis en vaardigheden moeten steeds vaker worden aangepast om dezelfde baan te behouden of ander werk te krijgen. We kunnen het ons domweg niet veroorloven om vakkennis te laten versloffen. En let wel, dat betreft niet alleen vakkennis en vaardigheden voor het huidig werk, maar ook het investeren in kennis en kunde om in de toekomst verder te kunnen komen. Wie een behoorlijke baan heeft, wil een behoorlijke baan houden. Wie geen behoorlijke baan heeft, wil een behoorlijke baan kunnen vinden.
Werk, werk, werk was het devies eind vorige eeuw. Werknemers, werknemers, werknemers zal het devies in de komende jaren zijn. Om onze pensioenen en zorg in stand te houden; om maatschappelijke vraagstukken zoals integratie, duurzaamheid en het stijgen van het water op te lossen, is er groei nodig en dat betekent dat meer mensen, meer moeten werken, met meer opleiding en meer productiviteit. Wie kan, moet meedoen, om te zorgen voor wie niet kan; dat is solidariteit in onze tijd.
Denk niet; een arbeidstekort dat is toch prachtig, want dat is goed voor de loonontwikkeling. Zouden we alleen hoog opgeleide mensen hebben, dan is dat juist. Maar we hebben veel ongeschoolden of beperkt geschoolden. Loonstijging betekent voor hen dat Nederland zich uit de markt prijst; gelijkwaardige werknemers zijn elders goedkoper beschikbaar. En dat geldt voor steeds hoger gekwalificeerd werk. India verzorgt nu al veelal onze administratie en boekhouding. Maar dienstverlening en gezondheidszorg zijn potentieel andere sectoren. Niet dat ze hier komen werken. De moderne techniek maakt dat ze daar kunnen wonen en hier werken (receptioniste, call centra, medische consultatie).
We moeten van sociaal gezicht veranderen
Economisch is het dus dringend nodig dat meer mensen meer gaan werken. Maar is dat voldoende argument? De mens is er niet voor de economie; niet bij brood alleen, zullen we leven.
Arbeid is echter meer dan een bron van inkomen; het heeft een eigen waarde. “De ziel van den mens groeit niet van loon, maar van den arbeid die het loon verdient”: zei Multatuli. In de fabels van La Fontaine vindt u de fabel van de landman en zijn drie zonen. Op zijn sterfbed fluistert de landman zijn drie zonen toe dat zij het land niet moeten verkopen omdat er een schat in ligt. ‘Waar?’ vragen zij opgewonden maar de vader sterft voor hij het kan zeggen. De zonen trekken er vervolgens op uit en zwoegen van de vroege ochtend tot de late avond om het land om te graven, stenen te verwijderen, voren te trekken, maar niets helpt; zij vinden de schat niet. Het volgend voorjaar staat na al die arbeid het koren echter rijker en glanzender op het land dan ooit. Dan begrijpen ze dat hun arbeid de schat was waar hun vader op doelde.
De fabel is natuurlijk moraal. We weten allemaal dat werk niet altijd ideaal is. Maar arbeid is in de laatste halve eeuw veranderd. Ons werkzaam leven is korter geworden, de werktijd is afgenomen en arbeidsomstandigheden zijn veel beter; werk is minder fysiek belastend en ongezond – nu is vaak de psychische belasting het probleem. Arbeid is steeds meer ook een basis voor persoonlijke ontwikkeling, maatschappelijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid voor elkaar. Je ziet het bij mensen die gedwongen moeten ophouden met werk; na een paar maanden verliest men al het ritme van werk, de contacten en de vaardigheden.
Vandaar dat het inzicht groeit dat werk boven inkomen moet gaan; dat men uiteindelijk meer geholpen is met werk dan, met een uitkering thuis zitten. Maar dat vergt wel een verandering van ons begrip van wat sociaal is en solidair. Onze opvattingen op dat terrein zijn gevormd onder invloed van de verpaupering van arbeiders in de 19e eeuw en de crisis in de jaren dertig.
Ons stelsel van sociale zekerheid en sociale voorzieningen berust dan ook op het concept dat arbeid iets is wat nodig is om een inkomen mee te verwerven teneinde vervolgens te kunnen doen wat we zelf willen: dat laatste is pas echt leven. Arbeid is in die optiek iets waartegen mensen beschermd moeten worden en wat door loon wordt goed gemaakt en loonvorming vormt de kern van sociale onderhandelingen. Het heeft tot gevolg dat die wetgeving onbedoeld met een uitkering naar buiten de arbeidsmarkt schuift; dat arbeid wordt weg gedefiniëerd en mensen die buiten de arbeidsmarkt staan het moeilijk hebben om tot de arbeidsmarkt toe te treden. Het heeft ook tot gevolg dat we ons sociaal gezicht zijn gaan afmeten aan het aantal uitkeringen de hoogte daarvan, ongeacht of mensen daardoor worden gestimuleerd of juist belemmerd om werk te vinden. We zien de aantallen mensen die op een uitkering zijn aangewezen gestaag dalen, maar het kabinet wordt verweten dat zij niets aan armoede doet omdat de hoogte van de uitkering niet omhoog gaat.
Het is ook de kern van de vraag in het debat over de regeling voor jonge arbeidsongeschikten (Wajong). De instroom in die regeling is de afgelopen 5 jaar enorm toegenomen. Ook de komende jaren wordt een enorme toename verwacht. Dit is mede een gevolg van de manier waarop we naar de 18-jarige kijken. De vraag wordt namelijk gesteld of hij/zij op 18 jarige leeftijd volledig het wettelijk minimumloon zelfstandig kan verdienen. Het antwoord is vaak negatief waarop zo iemand voor 100 procent arbeidsongeschikt wordt verklaard. Maar in de praktijk zien we- en dat blijkt ook uit onderzoek- dat velen van hen zeker met extra begeleiding en steun wel degelijk in staat zijn om (deels) te werken en dat vaak ook heel graag willen. Daar willen we nu met de nieuwe plannen voor de Wajong op inzetten. Als er mogelijkheden zijn eerst inzetten op werk.
Op twee punten hebben we die draai al gemaakt: in de bijstand – waar mensen naar werk verwezen kunnen worden als ze om een uitkering vragen. En in de arbeidsongeschiktheidsregelingen, waar het onderscheid tussen duurzaam ongeschikt en beperkte geschiktheid goed werkt. Gevolg is dat in beide regelingen de instroom dramatisch is teruggelopen en veel meer mensen aan het werk zijn. Daardoor bieden we mensen kansen. Volgende stappen zijn de werkleerplicht voor jongeren tot 27 jaar en de aanpassing van de WW en het begrip passende arbeid. In geval van langdurig werklozen wordt het dan ook mogelijk om sneller te verwijzen naar arbeid. Maar dat is niet genoeg. Het is beter dat mensen werken dan met een uitkering thuis zitten.
In de arbeidswetgeving zullen we meer in het algemeen minder uit moeten gaan van één standaard werknemer. Gevolg is nu dat ieder die niet aan dat beeld voldoet en een vlekje heeft daarmee in een achtergestelde positie geraakt. Het is geen oplossing om dan voor ieder ‘vlekje’ weer een nieuwe regeling te bedenken, om het ‘vlekje’ te compenseren. De verschillen zullen zo goed mogelijk moeten worden opgevangen binnen de arbeidsorganisaties, door daarin ruimte te scheppen voor verschil in capaciteiten. Vanuit die optiek zullen we in de toekomst ook meer aandacht moeten besteden aan die arbeid zelf. Want wie ziet nog echt de vruchten van zijn handen, wie kan nog nawijzen: ‘Daar heb ik mijn bijdrage geleverd’? Wie ondervindt nog vertrouwen in zijn professionaliteit, eer in zijn beroep en trots in zijn vakmanschap? We kunnen wel zeggen dat arbeid een wezenlijk deel van de zin van het leven is, maar dan moeten we wel zorgen dat het dat ook is. Bij alle verbeteringen dreigen we die aspecten steeds verder weg te regelen en te organiseren of steeds beperkter te maken. Dat is niet een kwestie voor de overheid. Het is niet minder een zaak voor cao-partners. Wellicht zou men in de toekomst minder de lonen centraal moeten zetten, als wel die andere aspecten tot inzet van onderhandelingen kunnen maken.
Ook op de arbeidsmarkt moet het anders. Als banen korter worden en van inhoud veranderen, dan zullen scholing en inzetbaarheid gestimuleerd moeten worden. Begeleiding bij het afscheid nemen van een baan en het vinden van een andere baan zal meer centraal moeten komen te staan. Belemmeringen voor outsiders bij de toegang tot de arbeidsmarkt moeten worden verminderd. De poortwachtercentrales die worden ingericht om arbeidsongeschiktheid te voorkomen, blijken een succes bij het begeleiden van werknemers van werk naar werk. Laat die ervaring zich omzetten voor om dat ook in andere gevallen te doen?
Wat is sociaal, wat is solidair
Die overwegingen vormen de achtergrond van het op participatie gerichte beleid dat dit kabinet voert. Het mes snijdt aan twee kanten. Het arbeidstekort vergt dat meer mensen, meer werken en beter opgeleid worden. Maar we hebben niet meer mensen in reserve, dan de mensen die nu vaak uit de arbeidsmarkt worden gerangeerd: de ouderen, mensen met een handicap, allochtonen. Die zullen weer een plaats op de arbeidsmarkt moeten vinden. We hebben er ook belang bij dat vaardigheden behouden blijven voor de arbeidsmarkt; het moet weer normaal worden dat men tot 65 en eventueel daarna doorwerkt, deeltijdbanen moeten worden uitgebreid.
Het gaat echter om meer. Uiteindelijk gaat het om de vraag wat voor samenleving we willen zijn. Is er vooral plaats voor wie recht van lijf en leden is, wie hier geboren is en wie onze manieren verstaat, of trachten we bij alle verschillen die door geboorte, afkomst, (nood)lot of bestemming zijn bepaald, ieder hier tot zijn recht te laten komen. Maar dan moeten we mensen niet een uitkering laten zitten omdat ze niet mee kunnen komen, maar zorgen dat ze mee kunnen komen ondanks een beperking.
Tegen die achtergrond zullen we onze opvattingen over wat sociaal is en solidair, moeten bijstellen. Sociaal is ieder de kans geven om naar beste vermogen tot zijn recht te komen, ongeacht mogelijke beperkingen en tekortkomingen. Solidair is in de eerste plaats om daar ruimte voor te maken: als werkgevers en als werknemers. Solidair is in de tweede plaats om mensen te ondersteunen bij wat ze kunnen en niet af te schrijven om wat ze niet kunnen. Solidair is tenslotte inkomensondersteuning te bieden op een wijze die de voorgaande twee punten ondersteunt, zonder afbreuk te doen aan de bestaanszekerheid. Sociaal is echter niet minder dat we mensen verantwoordelijkheid geven, ruimte bieden voor professionele eigen waarde, en mensen zoveel mogelijk in staat stellen om te zien wat ze tot stand brengen of daaraan bijdragen. Dat is naar mijn mening een christen-democratische invulling in deze tijd van een sociaal gezicht;
-ieder mens in staat stellen tot zijn recht te komen
-ieder naar zijn waarde behandelen
-en de waardigheid van arbeid herstellen.
Die invulling maakt het mogelijk om tegenstellingen te overbruggen om de discussie over arbeidsverhoudingen niet in een strijd over lonen en aanspraken te laten ontaarden. Tegen die achtergrond tracht ik invulling te geven aan een christen-democratisch beleid, met drie verschillende invalshoeken:
-alle hands aan dek; ieder die kan moet participeren, ook dat is solidariteit
-iedereen aan boord; we kunnen ons niet permitteren om mensen terzijde te laten vanwege beperkingen of tekortkomingen, dat is solidariteit
-ieder moet zijn talenten inbrengen en ontwikkelen; ieder zal zijn inzetbaarheid en mobiliteit moeten ontwikkelen; dat is ook solidariteit.
Want alleen zo kunnen we wie echt niet kan, goed verzorgen: dat is solidarite