‘Menselijke maat moet weer terug in de zorg’
De menselijke maat moet weer terug in de zorg. Meer aandacht voor mensen en wat minder aandacht voor de regels. Want veilige zorg is belangrijk, maar de kwaliteit van het leven zélf is dat net zo goed. Dat zei staatssecretaris Jet Bussemaker tijdens het congres ‘Zorg met passie, passie voor zorg’ in Zwolle. De tekst van haar toespraak is hieronder afgedrukt.
Dames en heren,
Om te beginnen hartelijk dank voor de bundel ‘U zit hier mooi’. Omdat ik de drukproef mocht inzien, weet ik dat de daarin afgedrukte cursiefjes een even mooi als divers beeld geven van de alledaagse werkelijkheid in de langdurige zorg. Uit die verhaaltjes blijkt hoe mensen die structureel afhankelijk zijn van zorg, hun dagelijkse leven en de zorg die ze krijgen ervaren. Zowel de positieve als de minder positieve zaken komen aan bod.
De cursiefjes vormen daarmee een mooie spiegel van de werkelijkheid. Ik complimenteer de samenstellers Lineke Verkooijen en Bas van der Sijde dan ook graag met deze bundel. Ik kan ‘m iedereen die in de langdurige zorg werkt van harte aanbevelen. En ik denk ook dat de inhoud van de bundel goed past bij waar het vandaag tijdens dit congres over gaat: humane zorg. Oftewel: zorg waarin de menselijke maat voorop staat. Zowel voor degenen die de zorg ontvangen als voor degenen die de zorg leveren.
Ik heb het dan over zaken als aandacht, respect en waardering voor elkaar. Dat betekent onder meer: een gelijkwaardige relatie tussen zorgverlener en cliënt, een goed gesprek kunnen voeren met elkaar en de cliënt zo veel mogelijk de regie over zijn of haar leven laten voeren. Dus uitgaan van wat iemand nog wél kan en niet van wat iemand niét meer kan.
Het zijn allemaal heel basale, bijna vanzelfsprekende zaken. Maar wel zaken die in de loop der tijd zijn ondergesneeuwd bij wat ik maar noem de meer technische kant van de zorgverlening. Ik doel dan op bijvoorbeeld de prestatie-indicatoren, de registratie-cultuur, de indicatiestelling, de nadruk op het terugdringen van bijvoorbeeld decubitus of de aandacht voor valpreventie.
Allemaal belangrijke zaken die bijdragen aan een betere kwaliteit van de zorg. En waar terecht veel aandacht voor is en energie in wordt gestopt. Maar de slinger van de klok is soms wel iets te ver doorgeslagen naar die richting van het zorgproces. Ik denk dat we het daar allemaal wel over eens zijn. Ik vind het daarom heel goed dat dit congres in het teken staat van de humane waarden die net zo goed belangrijk zijn voor de kwaliteit van de zorg.
We zijn met z’n allen de afgelopen jaren een beetje uit het oog verloren dat het in de zorg gaat om mensen. Voor die mensen – of ze nu in een instelling wonen of nog thuis – is niet alleen de fysieke veiligheid belangrijk, dus of ze de goede medicijnen krijgen, niet uit bed vallen, genoeg eten en drinken krijgen of geen last hebben van doorligwonden. Voor ouderen, gehandicapten, chronisch zieken – in feite iedereen die afhankelijk is van zorg – gaat het ook om die andere dingen die ik al noemde: aandacht, respect, autonomie.
Wat ik maar wil zeggen is: het gaat om de kwaliteit van het bestaan. Dat is ook, zoals u wellicht weet, de ondertitel van het plan dat ik vorig jaar heb gepresenteerd na afloop van de 100-dagentour van dit kabinet. In dat plan heb ik onder meer geschreven dat ik er van overtuigd ben dat goede zorg voor ouderen vorm krijgt in een relatie tussen klant en professional die is gebaseerd op vertrouwen. En ook dat meer tijd voor daadwerkelijk contact tussen cliënt en professional heel veel kan bijdragen aan de kwaliteit van de zorg.
Daarom wil ik investeren in die relatie tussen zorgverlener en cliënt. Ik doe er dan ook alles aan om ervoor te zorgen dat verpleegkundigen en verzorgenden meer tijd en aandacht aan hun cliënten kunnen besteden. Dat doe ik onder meer door geld uit te trekken om 6000 extra medewerkers in de zorg aan te kunnen stellen. En ook door te kijken waar er overbodige regels kunnen worden geschrapt die het werk van de zorgverleners soms belemmeren.
Ik ben ervan overtuigd dat juist die dialoog tussen cliënten en zorgverleners cruciaal is voor de kwaliteit van de zorg. En daarom moeten de professionals ook de ruimte en de tijd krijgen om die dialoog aan te gaan. Want alleen dán kom je erachter wat iemand wil en kun je daar ook je zorgverlening op afstemmen.
Ik heb tijdens mijn werkbezoeken wel gemerkt dat er doorgaans met veel inzet en passie wordt gewerkt, maar dat de resultaten toch verschillend zijn. De ene instelling doet het echt beter dan de andere. Soms ligt dat aan de logistiek, soms aan de mentaliteit, soms aan ingesleten patronen. Dingen gebeuren soms zoals ze gebeuren omdat het al twintig jaar zo wordt gedaan.
Ik bedoel: waarom moet alle bewoners van een instelling allemaal om zeven uur worden gewekt, zodat ze om tien uur gewassen en gestreken in de recreatiezaal zitten? En waarom moeten allemaal voor negen uur ’s avonds naar bed? Ik chargeer misschien een beetje, maar het komt nog steeds voor. En ik weet ook dat het anders kan. Er is een, gelukkig, toenemend aantal verpleeg- en verzorgingshuizen waar de zorg veel meer is afgestemd op het levensritme van de mensen. Niet iedereen wil nu eenmaal vroeg op en vroeg naar bed. Waarom niet iemand pas om negen uur gewekt als hij of zij dit prettig vindt?
Tijdens een werkbezoek hoorde ik het verhaal van een demente mijnheer die ’s nachts vaak ronddwaalde, toch om zeven uur werd gewekt en de rest van de dag een rothumeur had. Ja logisch. Waarom laat je zo iemand niet tot desnoods 12 uur slapen? Daar voelt die man zich veel prettiger bij en het personeel van die instelling waarschijnlijk ook, omdat hun cliënt dan veel prettiger in de omgang is.
Ik ken instellingen waar al op zo’n mensgerichte manier wordt gewerkt. Zo wonen de bewoners van verpleeghuis De Strijp-Waterhof in Den Haag in zogeheten leefstijlgroepen. Er is onder meer een Indische groep, die – u raadt het al – elke dag Indisch kookt. Zij eten nasi of bami, terwijl de andere bewoners aardappels met speklapjes eten. Ook dát is een goed voorbeeld van zorg waarbij rekening wordt gehouden met wat mensen prettig vinden. Geen confectie, maar maatwerk.
En in de praktijk blijkt dat dat soort individuele of op een groep afgestemde wensen eigenlijk altijd goed zijn in te passen in de dagelijkse gang van zaken. Natuurlijk vergt dat in het begin enige aanpassing, maar ik heb nog nooit gehoord dat het ten koste ging van bijvoorbeeld de aandacht voor andere cliënten. Je kunt wel voor iedereen het gemiddelde willen aanhouden, maar dan krijgt eigenlijk niemand wat hem of haar toekomt. De één heeft nu eenmaal meer aandacht of hulp nodig dan de ander. Waarom moet dan iedereen precies even veel krijgen?
Ik vind het belangrijk dat daar in instellingen over wordt gepraat. Met de bewoners natuurlijk, maar ook tussen de zorgverleners onderling en met de leiding van de instelling. Om dat te stimuleren heb ik kennisorganisatie Vilans gevraagd om, in samenwerking met beroepsorganisatie Sting en brancheorganisatie Actiz, een programma te ontwikkelen. Dat programma heet ‘Het goede gesprek’ en moet de dialoog tussen alle partijen in de instellingen voor langdurige zorg op gang brengen. Daar stel ik zo’n half miljoen euro per jaar voor beschikbaar.
Dames en heren,
Ik rond af. Ik denk dat mijn boodschap wel duidelijk is: de menselijke maat moet weer terug in de zorg. Meer aandacht voor mensen en wat minder aandacht voor de regels. Want kwaliteit van zorg is niet alleen af te meten aan het aantal gevallen van decubitus of het aantal mensen dat uit bed valt. Veilige zorg is belangrijk, maar de kwaliteit van het leven zélf is dat net zo goed.
Hoe dat in de zorgpraktijk van alledag gestalte moet krijgen, daarover gaat het vandaag. ‘Zorg met passie – Passie voor Zorg’ is dan ook een goed gekozen titel van dit congres. Ik zou ‘m willen uitbreiden met: ‘Passie voor Mensen’. Want passie gaat over mensen en niet over regels.
Een mooi voorbeeld daarvan kwam ik tegen in het boekje dat ik net in ontvangst heb genomen. In één van de cursiefjes vragen twee medewerkers van een zorginstelling aan een broer en een zus hoe ze het hun moeder beter naar de zin kunnen maken. De zus vertelt dat moeder een avondmens is en dat ze vroeger altijd om een uur of acht ontbijt op bed kreeg van haar man. Ik citeer nu de zus:
‘Maar we snappen wel dat dat hier natuurlijk niet kan. En weet je wat die zuster toen zei? We zullen eens kijken of uw moeder dat nu ook nog leuk vindt. We maken haar meestal ’s ochtends wakker, maar dat is ook wel eens om zeven uur. En soms wil ze dan helemaal niks. Misschien is dat ook gewoon veel te vroeg voor haar. En die andere zuster zei: we zouden uw moeder om ongeveer acht uur ook eerst ontbijt op bed kunnen brengen. Wat denkt u, zou ze dat leuk vinden? Wij denken dat ze dat prachtig zal vinden, je weet het natuurlijk nooit zeker, maar toch. Mijn broer en ik zeiden later nog tegen elkaar: zie je wel, ze zijn daar echt goed voor moeder’.
Ik dank u voor uw aandacht en ik wens u nog een boeiend, informatief en interessant vervolg toe van dit congres.