Antwoorden op kamervragen van Jan de Vries over de kwaliteit van zorg in een Brabants verpleeghuis
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DLZ/K-U-2850275
23 mei 2008
Antwoorden van staatssecretaris Bussemaker op kamervragen van het Kamerlid Jan de Vries over de kwaliteit van zorg in een Brabants verpleeghuis (2070819870).
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van klachten over de kwaliteit van zorg in een Brabants verpleeghuis?
Antwoord 1
Ja, ik heb de uitzending van Rondom tien gezien en het krantenartikel gelezen.
Vraag 2
Bent u bereid, gezien het feit dat er sprake lijkt te zijn van structurele tekortkomingen, de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek te laten doen naar de kwaliteit van zorg in het bedoelde verpleeghuis?
Antwoord 2
Naar aanleiding van de tv-uitzending beoordeelt de IGZ op dit moment de informatie die de voorbije periode beschikbaar is gekomen over dit verpleeghuis en beziet of er nadere stappen nodig zijn. Ik wacht de informatie van de IGZ hierover af.
Vraag 3
Is het u bekend dat veel cliënten of hun verwanten schromen om een klacht bij een instelling in te dienen, omdat zij bijvoorbeeld represailles vrezen of geen vertrouwen hebben in de onpartijdigheid van de klachtencommissie? Hoe bevordert u een cultuur en werkwijze, waarin cliënten of hun verwanten zich veilig voelen om hun klachten in te dienen?
Antwoord 3
Ja, dit probleem is mij bekend. Onderzoek naar tevredenheid over het klachtrecht laat zien dat gebruikers hoge drempels ervaren, weinig waarborgen zien voor de onafhankelijkheid en dat klagers niet tevreden zijn met de uitkomsten. Om het probleem aan te pakken is een cultuuromslag nodig: zorgaanbieders, maar ook verzekeraars en beleidsmakers moeten echt vanuit de cliënt durven denken en beslissen. De invloed van de cliënt in de zorg moet veel sterker worden. Samen met de Minister werk ik aan een programma ter versterking van de positie van de cliënt in de zorg. Het programma zal ingaan op de verberingen die daarvoor nodig zijn waaronder een betere omgang met klachten. Dit programma zult u nog deze maand ontvangen.
Vraag 4
Heeft naar uw oordeel de Inspectie voldoende inzicht in de feitelijke werking van klachtenregelingen binnen instellingen? Zo neen, hoe kunt u dat inzicht bevorderen?
Antwoord 4
Ja, de IGZ is goed op de hoogte van de werking van de klachtenregelingen binnen instellingen, ook in de praktijk. De IGZ weet dat cliënten en hun familie – al of niet terecht – vaak onvoldoende vertrouwen hebben in de werking van de klachtenregeling.
Vraag 5
Biedt naar uw oordeel de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (WKCZ) voldoende waarborgen voor een laagdrempelige en onpartijdige klachtenregeling bij alle instellingen? Zo ja, op grond waarvan komt u tot dat oordeel? Zo neen, bent u bereid de wettelijke regels daartoe aan te scherpen?
Antwoord 5
Ik ben (met de Minister) van oordeel dat de Wet klachtrecht cliënten zorgsector voor een effectieve, laagdrempelige klacht- en geschillenbehandeling in zijn huidige vorm niet volstaat. Daarom zullen wij in ons bovengenoemde programma ook met voorstellen komen om de regelgeving voor klachtafhandeling en geschilbehandeling te verbeteren. Onze gedachten gaan daarbij uit naar snellere en betere klachtopvang binnen de instelling en, mocht dit niet naar tevredenheid zijn, een externe klacht- en geschillenbeslechting.