Toespraak door minister J.P.H. Donner bij de CNV BedrijvenBond op 17 mei 2008 in Harderwijk
“Werk verandert, werktijden veranderen en de bestaande (of vermeende) zekerheden zullen sneller onzeker worden. …. zekerheid dient meer dan ooit in de mens zelf gevonden te worden. … Op tijd veranderen is hun beste zekerheid. … Niet verantwoord veranderen is kiezen voor verslechtering.” Het zijn niet mijn woorden maar die waarmee uw voorzitter mij uitnodigde om hier te spreken. Het is een tekst voor een preek. Begrijpt u waarom ik hier ben, hoewel ik helaas niet kon. Zo’n kans om te preken laat je niet liggen – en wees gerust; dan gaat het niet over waar u denkt dat het over zal gaan. Daar zijn die woorden veel te mooi voor. Bovendien vijf van de twaalf ministers van Sociale Zaken in de afgelopen veertig jaar kwamen uit de kring van het CNV (Roolvink, Albeda, Boersma, de Graaf en de Geus). Zou ik mij dan niet haasten om de onmiskenbare handicap die ik in dit opzicht heb, enigszins goed te maken.
112 jaren geleden werd het Nederlandse Werkliedenverbond “Patrimonium” gesticht door Klaas Kater, Beeremans, Witmond en een werkgever: Hovy. Want “Rijken en armen ontmoeten elkander, de Heer heeft hen beiden gemaakt”; die tekst uit spreuken stond boven de statuten van Patrimonium, en: “Gerechtigheid verhoogt een volk, maar de zonde is een schandvlek der natiën.”
Volgend jaar is het honderd jaar geleden dat het CNV uit Patrimonium ontstond. In die jaren zijn de sociale vraagstukken ingrijpend veranderd. Eind 19e en begin 20ste eeuw stonden verpaupering van arbeid, veiligheid en gezonde arbeidsomstandigheden centraal. Midden vorige eeuw was de opbouw van sociale zekerheid de inzet en het streven naar een menswaardig bestaan. In de laatste decennia van die eeuw ging het om het spook van de structurele werkloosheid; we verdeelden de arbeid door arbeidstijdverkorting, vervroegde uittreding en een massale instroom in de WAO.
De bedreigingen van arbeid en de vorm van zekerheid, veranderden, maar de inzet bleef gelijk: ‘armoede en ellende voorkomen en voor ieder mens naar zijn stand een onbezorgd leven en “menswaardig” bestaan…”. Zo werd het aan het begin van de christelijk sociale beweging geformuleerd. En het is nog steeds bruikbaar; want de waarde is duurzaam, alleen de weg daarheen verandert met de tijd.
Dat geldt ook in deze tijd. Terecht stelt u op dit congres de vraag aan de orde: hoe verder? Duurzaam actief blijven, ontwikkelen, tijdig veranderen dat zijn de sleutelwoorden waar handen en voeten aan moet worden gegeven. Want niemand is in de moderne economie zeker, dat wat hij nu doet over een paar jaar nog steeds (zo) gedaan wordt; dus ieder moet de vraag onder ogen zien: waar sta ik vandaag en wat wordt er morgen van mij verwacht.
De wereld verandert steeds sneller; dat is een open deur, maar het betekent wel dat wat we doen ook steeds sneller verandert. Net twintig jaren geleden begonnen we computers te gebruiken; vijftien jaren geleden begon internet te komen; tien jaren geleden verschenen de eerste mobiele telefoons en vijf jaren geleden verschenen de handcomputers (blackberries). Ze zijn niet meer weg te denken, en afzonderlijk en tezamen hebben ze de arbeid in het dagelijks leven radicaal veranderd. Maar ook de snelheid waarmee arbeid verandert.
Die ontwikkelingen bieden ongekende mogelijkheden en nieuwe kansen om ellende en armoede te voorkomen, maar ook onzekerheden en nieuwe bedreigingen van een onbezorgd leven en “menswaardig” bestaan. Ieder van die aspecten hebben we in de afgelopen tien jaren ervaren. Het begon met jaren van groei, technische vernieuwing, toename van welvaart en verbetering van levensomstandigheden. Rond de eeuwwisseling dachten velen dat het eindeloos door zou gaan, maar binnen twee jaren moest er pijnlijk bijgesteld en bezuinigd worden. Nu betalen we de prijs van die groei; met een kredietcrisis in de VS; schaarste in energie, water en voedsel; een verschuiving van economische macht naar China, India en Latijns Amerika; steeds scherpere internationale concurrentie op arbeidskosten en een steeds dringender noodzaak tot omschakeling op duurzame productiviteit.
Laten we ons geen illusie maken; die ontwikkelingen gaan door. Soms betekent het dat het hetzelfde blijft. Ook met een Indiase eigenaar staat Corus gewoon in Nederland en biedt het werk. Maar de concurrentie om grondstoffen, energie, arbeid en water zal verscherpen, het economisch evenwicht zal verder verschuiven en de beperkingen van natuur en milieu zullen dringender worden. Je krijgt de neiging om te roepen: “stop the world, I want to get off”. Sommige politici houden u die verleiding ook voor. Vasthouden aan wat we hebben; grenzen dicht, buitenlanders eruit, en gewoon met wat minder doen. Het klinkt zo aantrekkelijk, maar we zijn zo afhankelijk van open markten en internationale samenwerking. Mondialisering kan niet met een slagboom worden gestopt. En áls het al zou kunnen, dan zou het gelijk onze economische kansen verkleinen en onze werkzekerheid verminderen. Neem de euro; bedenk eens wat de benzineprijs zou zijn, als we de euro niet hadden, dan zou de gulden niet zo hard zijn gestegen ten opzichte van de dollar. Olieprijs naar 200 dollar klinkt het dreigend in de krant. Maar even verder staat: euro naar 2 dollar. Daardoor blijft de olieprijs voor ons ruwweg gelijk. Alleen aardgas wordt veel duurder, want dat werd altijd in guldens en euro’s berekend.
Het oogt allemaal donker, het klinkt dreigend en het voelt onzeker. Dan is de neiging groot om je vast te klampen aan wat we hebben aan werk, zekerheid en welvaart, en je te verzetten tegen iedere verandering. Maar in een veranderende wereld zit zekerheid niet in wat we hebben, maar wat we kunnen. ‘Op tijd veranderen is de beste zekerheid’; schreef uw voorzitter. Het enige waar we aan vast moeten houden is die oude waarde; de ambitie om ook in deze tijd ‘een onbezorgd leven en een menswaardig bestaan’ na te streven, en de inzet om de kracht daarvoor bij onszelf en bij elkaar te vinden. We zijn niet slachtoffer van ontwikkelingen en een boze buitenwereld; we zijn deelnemer en doen er in mee. We kunnen alleen slachtoffer worden van onszelf en van ons onvermogen om verantwoord te veranderen.
We hebben in Nederland de mogelijkheden en het vermogen om de wereld bij te houden, om ook in de toekomst een welvarende en zorgzame samenleving te behouden en om een betere wereld aan onze kinderen en kleinkinderen achter te laten. Maar dan zullen we wel wat aan onszelf moeten veranderen, aan de manier waarop we met elkaar omgaan en aan de wijze waarop met arbeid omgaan. Want onze arbeidsmarkt is de Achilleshiel van onze toekomst. Niets doen is geen optie.
We weten allemaal dat Nederland vergrijst. Steeds meer mensen houden op met werken; vanaf 2011 is het aantal dat ophoudt groter dan het aantal dat start. Maar wat betekent dat nou? Dat tot 2040 de beroepsbevolking daalt met een miljoen mensen. Alleen al tot 2016 zijn er 2,6 mln mensen nodig om de opengevallen plaatsen te vullen. Daarnaast zijn nog 600.000 mensen nodig om de 80% arbeidsparticipatie te realiseren, die nodig is om het huidige welvaarts- en voorzieningenniveau te handhaven. 3,2 mln banen die vervuld moeten worden en nu al is er bijna een kwart miljoen vacatures en is er in tal van sectoren een schreeuwende behoefte aan geschikt en gekwalificeerd personeel. Vergis u niet; daar moet in voorzien worden door meer mensen, meer werk of meer productiviteit van wie werkt, want anders leidt een arbeidstekort tot krimp in plaats van groei , minder welvaart en een neergang van zekerheden.
Het gaat bovendien om meer dan economische groei en betaalbaarheid van sociale voorzieningen. Er dreigen grote tekorten in publieke voorzieningen. Vooral in het onderwijs is de vervangingsvraag hoog. 32 tot 52% van het personeelsbestand is 50 jaar en ouder, hetgeen betekent dat er 260.000 tot 420.000 nieuwe mensen nodig zullen zijn in 2020 om de vacatures te vullen. Straks hebben we gratis schoolboeken maar geen leraar voor de klas. In dezelfde tijd zijn er 500.000 mensen extra nodig in de zorg, vanwege de groter aantal ouderen. Die beide sectoren alleen al hebben dus op termijn rond de 800.000 werknemers of meer nodig. En dan laat ik bedrijfstakken (landbouw) die met gelijke problemen geconfronteerd worden, buiten beschouwing. De arbeidsmarkt krimpt met een miljoen, alleen al miljoen mensen is nodig voor de sectoren die ik noemde, en tegelijk zijn er nu zeker een miljoen mensen die niet meedoen, maar dat wel zouden kunnen en het vaak ook willen.
Werk, werk, werk was het devies eind jaren tachtig begin jaren negentig; toen vreesden we structureel hoge werkloosheid. Werknemers, werknemers, werknemers zal het devies in de komende jaren zijn. Er is genoeg werk, maar er zijn te weinig mensen en te weinig mensen met de juiste vaardigheden en opleiding. Willen we onze pensioenen en zorg in stand te houden; willen we maatschappelijke vraagstukken zoals integratie, duurzaamheid en het stijgen van het water oplossen, dan is er groei nodig en dat betekent dat er meer mensen, meer moeten werken, met meer opleiding en meer productiviteit. Wie kan, moet meedoen, om te zorgen voor wie niet kan; dat is solidariteit in onze tijd.
We kunnen het ons niet veroorloven dat er meer dan een miljoen mensen langs de kant staan, terwijl er in de zorg, het onderwijs en veel bedrijfstakken mensen hard nodig zijn. We hebben ze nodig, want anders kunnen we de baanopeningen bij lange na niet vullen. Wat is dan wel nodig? Doorwerken tot 65 moet weer normaal worden en eventueel doorwerken daarna. Kleine deeltijdbanen zullen groter moeten worden, mensen met een beperking (WAO, wajong) zullen een plaats moeten krijgen, en allochtonen zullen een volwaardige plaats op de arbeidsmarkt moeten hebben maar ook moeten willen innemen.
Het gaat niet alleen om werknemers, het gaat om gekwalificeerde werknemers en het gaat om meer productiviteit. Dat is al lang niet meer een kwestie van scholing en beroepsopleiding. De versnelling van de economie brengt met zich mee dat banen steeds sneller veranderen of worden afgebouwd. Een baan voor het leven bestaat steeds minder, maar een baan waarin je een levenlang met dezelfde kennis kunt werken bestaat al lang niet meer. Banen worden korter en veranderen steeds sneller van inhoud; kennis en vaardigheden moeten steeds vaker worden aangepast om dezelfde baan te behouden of ander werk te krijgen. Technische vernieuwing verandert de wereld voortdurend. Wat gisteren gangbaar was, is vandaag gedateerd. Wat vandaag toekomstmuziek is, klinkt morgen als klassiek. Vroeger was de sneltrein de maat van snelheid; naast de intercity en de TGV is een sneltrein nu een van de langzamer treinen. We kunnen het ons domweg niet veroorloven om vakkennis te laten versloffen. Of het nu in de zuivel, de zoetwaren of de zorg is, u moet de ontwikkelingen in uw vak bij blijven houden, anders loopt u binnen de korte keren hopeloos achter. In sommige beroepen is dat misschien niet meteen levensbedreigend, maar in een ziekenhuis zou ik niet graag behandeld worden door een oudere arts die sinds zijn bul niets meer aan bijscholing heeft gedaan. En in steeds meer beroepen geldt dat de samenleving minstens zo afhankelijk is van vakmanschap en een goede beroepsuitoefening.
De snelle technologische vooruitgang leidt niet alleen tot een snelle veroudering van vakkennis, maar ook tot een steeds kortere levenscyclus van veel producten en productieprocessen. Neem uw ‘mobieltje’, een paar jaar geleden was een mooi muziekje al heel modern, nu moet je kunnen fotograferen, filmen en internetten. Veranderingen die flexibiliteit van werkgevers en werknemers vergen. Het gaat bovendien niet alleen om de vakkennis en vaardigheden in het huidige werk, maar ook om investeren in kennis en kunde om in de toekomst verder te kunnen komen. Wie een behoorlijke baan heeft, wil een behoorlijke baan houden. Wie geen behoorlijke baan heeft, wil een behoorlijke baan kunnen vinden.
Investeren in scholing en ontwikkeling loont; het CNV heeft een lange traditie in dat opzicht. Neem slechts de voorzitters. Van Hendrik Diemer tot René Paas waren het bijna allemaal arbeiders of arbeiderszonen, die zich door zelfstudie en avondcursussen opwerkten. Anton Westerlaken was de eerste met een academische titel en die verkreeg hij naast zijn werk. Klaas Kruithof, voorzitter van 1916 tot 1935, maakte de lagere school niet eens af en moest op zijn elfde jaar gaan werken; dat is zelfs geen groenpluk meer, maar bijna kinderroof. Ruppert was tuindersknecht maar bracht het door zelfstudie en avondschool tot vice-president van de Raad van State.
Dat geldt niet alleen voor voorzitters, maar steeds meer voor iedereen. Een leven lang leren, een leven lang mogelijkheden ontwikkelen, kennis bijhouden en investeren in nieuwe mogelijkheden. Dat zijn sleutels voor de toekomst. Dat schept zekerheid; dat biedt de mogelijkheid om in het werk zelf de regie in handen te houden, en om richting en zin daaraan te geven. De aanzet en kracht daarvoor zal ieder in de eerste plaats bij zich zelf moeten vinden. Niet mensen rechten opdringen en over ze beslissen, maar ze zelf laten beslissen en tot hun recht laten komen; dat is menswaardig.
Er gebeurt al veel. Als we kijken naar bedrijven met tien om meer werknemers, dan zien we dat één op de drie werknemers een cursus of opleiding via het bedrijf volgt. Van het verbeteren van vakkennis tot het ontwikkelen van persoonlijke vaardigheden. In totaal besteden die werknemers daar jaarlijks zo’n vijftig miljoen arbeidsuren aan. De sociale partners zijn er doordrongen van de noodzaak om meer te investeren in scholing. Dat zien we terug in cao’s; in bijna alle staan bepalingen over scholing. Scholing om werknemers bij te spijkeren, om werknemers om te scholen, om hun inzetbaarheid binnen en buiten het bedrijf te vergroten.
De arbeidsmarkt biedt alle gelegenheid voor die verandering. De behoefte aan werknemers betekent dat ieder veel meer mogelijkheden krijgt om werk te kiezen, om te bepalen hoe zijn werk wordt ingevuld en de ruimte die hij krijgt voor scholing en ontwikkeling. Dat gaat niet van vandaag op morgen. Ik kan me voorstellen dat ouderen denken; praat jij maar, maar laat mij met rust. Wie een leven lang hard gewerkt heeft, vindt het ook wel eens genoeg. Toch hoop ik dat het op den duur gewoon wordt, zoals Jongejan het formuleerde, om een 50-jarige te vragen: wat ga jij later doen?, in plaats van zoals nu: hoe lang ga jij nog door?
De nadruk leggen bij wat we kunnen en niet stil blijven staan bij wat we niet kunnen of niet meer kunnen; dat is de inzet. Mensen niet vastzetten in wat ze niet kunnen, maar activeren tot en steunen bij wat ze wel kunnen. Het vertrouwen scheppen van: ik kan, in plaats van de berusting: ik kan niet.
De aanzet en kracht daarvoor zal ieder in de eerste plaats in zich zelf moeten vinden, maar dat betekent niet dat ieder het maar op eigen kracht moet kunnen. We zullen elkaar daar op alle mogelijk manieren bij moeten steunen; door die houding bij elkaar aan te moedigen, elkaar er op aan te spreken, en door zelf een voorbeeld te bieden. Bedrijfstakken, vakverenigingen en beroepsgenoten zullen hun leden daarbij moeten helpen en steunen. De beurs hier vandaag is daar een goed voorbeeld van.
Het heeft onvermijdelijk ook gevolgen voor ons stelsel van sociale zekerheid en sociale voorzieningen. Als banen steeds korter worden en van inhoud veranderen, dan moeten scholing en het werken aan inzetbaarheid gestimuleerd worden en gesteund; dan moet mensen steunen bij het afscheid nemen van een baan en begeleiden naar een andere baan centraal komen te staan, en dan zal toegang verschaffen tot de arbeidsmarkt aan wie nu nog buitenstaan of buitengesloten zijn, nadruk vergen. De poortwachtercentrales die worden ingericht om arbeidsongeschiktheid te voorkomen, blijken een succes bij het begeleiden van werknemers van werk naar werk. Laat die ervaring zich omzetten voor om dat ook in andere gevallen te doen?
Ik besef; veranderen maakt mensen onrustig. Ik snap best dat mensen denken; als het gaat om veranderen worden we altijd gevraagd iets waarvan we zeker zijn los te laten en in te ruilen voor iets waarvan veel beloofd wordt, maar waarvan we niet zeker weten wat we er voor terugkrijgen.
Veranderen zonder risico is niet mogelijk, maar veranderen zonder zekerheid ook niet. Als we dat nu eens tot uitgangspunt maken; dat mensen best willen veranderen, maar liever niet zonder ervaring in het diepe worden gegooid. Mogelijk biedt dat een basis voor de veranderingen die nodig zijn om te voorkomen dat de arbeidsmarkt en het arbeidstekort een fuik worden voor onze economie en voor onze mogelijkheden om te zorgen voor wie niet kan. Binnenkort komt de commissie Arbeidsparticipatie – de commissie Bakker – met een advies over wat er in dat opzicht nodig en denkbaar is. Ik besef dat velen van u nu al denken; en dan begint het gedonder weer van voren af aan – of: dan begint Donner weer van voren af aan.
Als we nu eens met elkaar afspraken om dat niet te doen. Als we nu eens begonnen met allemaal ons mond te houden en eerst te bekijken wat er wordt geadviseerd en waarom. Dat zou een novum zijn. Beetje vervelend voor de pers, maar ja; dan kunnen die schrijven wat er in het advies staat in plaats van wat anderen er over zeggen. Dan kunnen we overleggen over wat we willen. Als we weten wat we willen kunnen we vervolgens bezien hoe te veranderen en te prikkelen tot verandering, om pas dan eventuele zekerheden te veranderen. Als we eerst maar eens handen en voeten kunnen geven aan ‘van werk naar werk’ trajecten; aan ondersteuning en prikkels tot investeren in kennis en inzetbaarheid, en aan het vinden van een plaats op de arbeidsmarkt voor mensen met een gebrek en voor Nederlanders met een uitheemse herkomst, dan kunnen we daarna altijd nog een oorlog beginnen over de rest. Hoewel ik denk dat als die eerste onderdelen nu maar goed lopen, we bij die andere denken waar hebben we het nog over.
Het zou voor iedereen het beste zijn als we brede afspraken zouden kunnen maken hoe we in ons aller belang de nodige veranderingen kunnen realiseren, mensen kunnen steunen bij veranderen en hun eigen ontwikkeling en hoe we onnodige onzekerheid daarbij kunnen voorkomen. Ook op dat terrein
zouden we een omslag moeten hebben naar denken in wat kan, hoe we onze mogelijkheden kunnen realiseren, in plaats van al te driftig rond te rennen met piketpaaltjes: dit kan niet en dit kan niet en dit kan ook niet. Want we hebben iedereen hard nodig: als we gaan denken ‘ik kan’ in plaats van ‘ik kan niet’, dan wordt veel mogelijk. En dat is nodig om met vertrouwen hier een toekomst voor onszelf en onze kinderen zeker te stellen. Alle hens aan dek maar ook: iedereen aan boord. Wie kan, moet werken, om te zorgen voor wie niet kan.
Uiteindelijk gaat het echter niet om de economie, de overheidsfinancien en de arbeidsmarkt. Uiteindelijk gaat het ook om onszelf. Arbeid is in onze tiijd meer dan een bron van inkomen; een last die we aanvaarden om vervolgens te kunnen leven. Te vaak zien we arbeid nog in de geest van de fabel van Lafontaine over de krekel en de mier. De krekel had de hele zomer geleefd, de mier gewerkt, maar daarom kon de mier de winter doorkomen, terwijl de krekel van honger omkwam.In die optiek is werk iets wat nodig is om te leven, maar wat je als het even kan moet vermijden.
Nee, arbeid is steeds meer ook een basis voor persoonlijke ontwikkeling, maatschappelijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid voor elkaar. Arbeid is mede een deel van wat we zijn, van hoe we aan onze roeping beantwoorden en onze bestemming als mens realiseren. Zoals het aan het begin al werd geformuleerd: ‘ Het gaat niet slechts om de voorbereiding van onze eeuwige bestemming, maar ook om onze levenstaak mogelijk te maken.’
Vanuit die optiek zullen we in de toekomst echter ook veel meer aandacht moeten besteden aan die arbeid zelf. Want wie ziet nog echt de vruchten van zijn handen, wie kan nog nawijzen: ‘Daar heb ik mijn bijdrage geleverd’? Wie ondervindt nog vertrouwen in zijn professionaliteit, eer in zijn beroep en trots in zijn vakmanschap?
Bij alle verbeteringen dreigen we die aspecten steeds verder weg te regelen en te organiseren of steeds beperkter te maken. Dat is niet een kwestie voor de overheid. Het is niet minder een zaak voor cao-partners. Wellicht zou men in de toekomst minder de lonen, als wel die andere aspecten tot inzet van onderhandelingen kunnen maken. Want arbeid is niet alleen een bron van inkomen; het heeft een eigen waarde. Arbeid en niet het inkomen daarvan, adelt de ziel, zei Multatuli.
Bij Lafontaine vindt u ook niet alleen de fabel van de krekel en de mier maar ook die van de ‘Landman en zijn zonen’. In de vertaling van J J L Ten Kate klinkt het als volgt:
De Landman en zijn zonen
Een landman zag zijn eind nabij.
“Komt kinderen!”sprak hij, “hoort naar mij!
Bewaart onze’ akker na mijn door:
Daar schuilt een schat in zijnen schoot.
Graaft, graaft er onophoudlijk naar.”
- “Een schat?” zoo roepen ze allen: “wààr?
Och, lieve vader, noem de plaats!”
- “Graaft, graaft!”Toen stierf de man, helaas!
Nauw was de doode weggebracht,
Of zij aan ’t graven, dag en nacht.
Met schop en spade, voet voor voet,
Werd de akker rustloos doorgewroet.
Zij delfden lang en breed hem uit,
Verpletterd werden klont en kluit.
Men wierp de steenen aan een zij’,
Men haalde er ploeg en egge bij;
Toch, hoe men zwoegen, zweeten mocht,
Men vond de schat niet dien men zocht.
Maar nauwelijks kwam de zomer aan,
Of dubbel welig stond het graan.
Nu werd door ’t kroost voor ’t eerst gevoeld
Wàt vaders wijsheid had bedoeld.
Zij graven nu jaar uit, jaar in:
Want arbeid is een groot gewin!
Tot besluit:
Daarom wens ik u toe en hoop ik dat we samen ook in onze tijd weer invulling weten te geven aan die oude waarde: ‘ Armoede en ellende voorkomen, en voor ieder mens naar zijn stand een onbezorgd leven en een menswaardig bestaan te begeren’.
Dankuwel.