Antwoorden op kamervragen van Van der Vlies over onderbenutting in de pleegzorg

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

JZ-K-U-2846039

19 mei 2008

Antwoorden van minister Rouvoet op kamervragen van het Kamerlid Van der Vlies over onderbenutting in de pleegzorg (17 april 2070818120).

Vraag 1
Bent u bekend met het bericht “Wel pleegkind, geen geld?”

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Wat vindt u van het gegeven dat er kinderen op de wachtlijst staan voor een pleegzorgplaats, terwijl bij de christelijke pleegzorgaanbieder SGJ capaciteit onderbenut blijft?

Antwoord 2
De planning en financiering van de Stichting Gereformeerd Jeugdwelzijn (hierna: SGJ) valt – net als alle provinciaal gefinancierde jeugdzorg - onder de verantwoordelijkheid van de provincies. De provincies ontvangen jaarlijks middelen voor het zorgaanbod via de uitkering zorgaanbod. Het is aan hen om deze middelen zo doeltreffend en doelmatig mogelijk te besteden met als resultaat dat het jeugdzorgaanbod voorziet in de vraag naar jeugdzorg.

Met betrekking tot extra middelen is in het convenant voor de inpassing van het aanbod van de landelijk werkende instellingen in het stelsel van jeugdzorg afgesproken, dat in het geval dat extra middelen beschikbaar komen voor het zorgaanbod, deze door Jeugd en Gezin worden toegevoegd aan de uitkeringen zorgaanbod van de provincies. Provincies bepalen vervolgens in overleg met de financier van de landelijk werkende instelling - voor de SGJ is dat de provincie Utrecht - welk deel zij van de extra middelen die aan hun uitkeringen zorgaanbod zijn toegevoegd, beschikbaar willen stellen ten behoeve van de betreffende landelijk werkende instelling.
Het feit dat er bij de SGJ potentiële pleegouders beschikbaar zijn, is daarbij voor de provincies uiteraard een relevant gegeven. Bij de besluitvorming over de aanwending van de extra middelen is voor Jeugd en Gezin geen rol weggelegd.

Vraag 3
Hoe is de onderbenutting van capaciteit bij SGJ in overeenstemming te brengen met uw oproep om pleegouders te werven in die doelgroep?

Antwoord 3
U doelt in uw vraag op het door mij genoemde voorbeeld dat je in bepaalde kringen, waar het eenverdienerschap gangbaarder is, gemakkelijker pleegouders zou kunnen vinden dan in kringen, waar het tweeverdienerschap gangbaar is, in het bijzonder voor zeer jonge kinderen (0-4 jaar).
Zorgaanbieders kunnen in overleg met de provincies daarop hun wervingsactiviteiten toespitsen. Vervolgens is het aan provincies te besluiten welke consequenties aan de resultaten van deze wervingsactiviteiten verbonden moeten worden.

Vraag 4
Welke (aanvullende) maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat landelijk werkende zorgaanbieders voldoende aanspraak kunnen maken op de nodige middelen? Wat is uw oordeel over de uitspraak van SGJ en het IPO dat het convenant faalt?

Antwoord 4
Ik zal de provincies opnieuw aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor de planning en de financiering van het zorgaanbod van de landelijk werkende instellingen. Aan deze verantwoordelijkheid wordt met het “Convenant Inpassing aanbod van W&G, SGJ, WSSP en JMW in stelsel van jeugdzorg” invulling gegeven.

Het is mij bekend dat er nog verbeterslagen gemaakt kunnen worden in de wijze waarop de provincies uitvoering geven aan de afspraken van het convenant. Dit wordt ook onderkend door de provincies. Zo blijkt uit het bericht “Wel pleegkind, geen geld?” dat de provincies in IPO-verband voor het begrotingsjaar 2009 hebben aangegeven, dat zij de uitvoering in overeenstemming zullen brengen met de gemaakte afspraken.

Vraag 5
Bent u van mening dat het wegnemen van onnodige barrières in de pleegzorg hoge urgentie heeft? Kunt u garanderen dat de SGJ op korte termijn over voldoende middelen beschikt om haar wachtlijst weg te werken?

Antwoord 5
Ik heb pleegzorg als een van de speerpunten van mijn beleid benoemd en deze vorm van jeugdzorg heeft mijn volle aandacht. Er mogen geen belemmeringen bestaan om pleegouder te worden of te blijven. Vorig jaar zijn al enkele verbeteringen voor de pleegvergoedingen doorgevoerd.

Zoals in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven, ga ik de provincies op korte termijn aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor de planning en de financiering van het aanbod van de landelijk werkende instellingen.

Vraag 6
Over welke mogelijkheden beschikt u om budgetten tussen pleegzorginstellingen te herschikken?

Antwoord 6
Op grond van de Wet op de jeugdzorg zijn de provincies en grootstedelijke regio’s verantwoordelijk voor de jeugdzorg in hun provincie. Hieronder valt ook de pleegzorg. Om uitvoering te geven aan hun verantwoordelijkheid subsidiëren de provincies daartoe de jeugdzorgaanbieders, waaronder ook de pleegzorginstellingen. Het is aan provincies om deze middelen zo doeltreffend en doelmatig mogelijk te besteden. Vanuit deze verantwoordelijkheid kunnen zij budgetten tussen pleegzorginstellingen herschikken.