Antwoorden op kamervragen over het door sommige provincies betalen van boetes van provincieambtenaren
Antwoorden op kamervragen van de leden Tang, Roefs en Heerts (allen PvdA) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het door sommige provincies betalen van boetes van provincieambtenaren. (Ingezonden 7 april 2008)
1. Vraag
Deelt u de mening dat het ongepast is dat verkeersboetes worden betaald met belastinggeld? 1)
1. Antwoord
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 2 van het lid Pechtold en antwoord op vraag 1 van het lid Van Raak.
2. Vraag
Bent u bereid de betreffende provincies te sommeren te stoppen met het vergoeden van verkeersboetes, net zoals de minister van Justitie dat in het verleden heeft gedaan met een Zweeds bedrijf dat een verzekering tegen verkeersboetes in Nederland wilde aanbieden?
2. Antwoord
Nee, het betreft een autonome bevoegdheid van de provincies.
3. Vraag
Hoe beoordeelt u de motivering van de betreffende provincies dat het betalen van boetes voortvloeit uit een uitspraak van het Gerechtshof te Den Haag? Kunt u uw antwoord toelichten?
3. Antwoord
In de sectorale rechtspositieregeling van de provincies is geregeld dat de ambtenaar die schade toebrengt aan de provincie daarvoor niet tegenover de provincie aansprakelijk is, tenzij de schade het gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Het IPO heeft mij laten weten dat deze schadevergoedingsbepaling identiek is aan die in het BW, de sector provincies heeft in 2000 daar bewust voor gekozen.
Het Gerechtshof ’s Gravenhage heeft op 12 mei 2006 bepaald dat bij een snelheidsovertreding lager dan 10 km/uur er geen sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Deze uitspraak heeft betrekking op de schadevergoedingbepaling in het BW. Tegen deze uitspraak is cassatie ingesteld.
Gezien het feit dat het BW en de provinciale rechtspositie identieke bepalingen hebben, heeft een aantal provincies besloten hun lokale beleid aan te passen op de uitspraak van het Hof. De overige provincies wachten de uitspraak in cassatie af. Het IPO heeft mij laten weten dat de uitspraak in cassatie voor alle provincies consequenties zal hebben. De provincies zullen, aldus het IPO, wat betreft de betaling van boetes van hun werknemers voor te snel rijden niet verder gaan dan waartoe zij volgens de komende uitspraak van de Hoge Raad verplicht zullen zijn.
Dit beleid valt binnen de autonomie op het terrein van het personeelsbeleid van de provincies.
4. Vraag
Is het waar dat de Belastingdienst deze vergoedingen als inkomen beschouwt waardoor de betreffende provincies niet alleen het bedrag van de boete kwijt zijn, maar ook nog de belastingen die over dat ‘inkomen’ betaald moeten worden?
4. Antwoord
Het ministerie van Financiën heeft mij het volgende laten weten. Op grond van het bepaalde in artikel 15b, eerste lid, onderdeel m, van de Wet op de loonbelasting 1964 kan een werkgever verkeersboetes van een werknemer niet onbelast aan de werknemer vergoeden.
Ingeval de boete aan de werkgever als kentekenhouder is opgelegd, kunnen zich de volgende situaties voordoen:
- de werkgever is bevoegd de boete op de werknemer te verhalen en doet dit ook feitelijk: er is geen loonvoordeel voor de werknemer te onderkennen en dus ook niets te belasten.
- de werkgever is bevoegd de boete op de werknemer te verhalen maar laat dat verhaal achterwege: de werknemer geniet in dat geval een voordeel doordat de werkgever een persoonlijke schuld van die werknemer voor zijn rekening neemt: het bedrag van de boete kan de werkgever in de eindheffing betrekken. Dit betekent dat de werkgever de verschuldigde loonbelasting over de niet verhaalde boete voor zijn rekening neemt.
- de werkgever is niet bevoegd de boete op de werknemer te verhalen: er is geen sprake van een loonvoordeel voor de werknemer en dus ook niets te belasten.
Een en ander heeft de Belastingdienst via het Handboek Loonheffingen aan werkgevers ook gecommuniceerd.