Antwoorden op kamervragen van Van Toorenburg en Schermers over neef- en nichthuwelijken

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

PG-K-U-2850265

16 mei 2008

Antwoorden van minister Klink en mede namens de Ministers van Wonen, Wijken en Integratie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, op kamervragen van Van Toorenburg en Schermers over neef- en nichthuwelijken (2070815060).

Vraag 1
Bent u bekend met de oproep van wethouder Geluk uit Rotterdam voor een debat over een verbod op neef-nichthuwelijken? 1)

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Bent u ook geschrokken van de uitkomsten van het vorige week gepubliceerde RIVM-onderzoek dat circa een kwart van de Turken en ruim een vijfde van de Marokkanen in Rotterdam met een familielid trouwt, en dat mede als gevolg daarvan in deze bevolkingsgroepen een verhoogde kans op aangeboren afwijkingen en babysterfte bestaat? Hoe beoordeelt u deze uitkomsten?

Antwoord 2
Ik ben niet geschrokken van de uitkomsten van het RIVM-rapport. Het is bekend dat bloedverwantschap tussen ouders een risicofactor is die de kans op aangeboren afwijkingen verhoogt. Het rapport van het RIVM heeft die risico’s daarom in kaart gebracht. Bloedverwantschap is slechts één van de factoren die een rol kunnen spelen bij erfelijke aangeboren aandoeningen naast bijvoorbeeld moederschap op oudere leeftijd, diabetes bij de moeder of erfelijke aandoeningen in de familie. Het aandeel erfelijke aandoeningen dat samenhangt met bloedverwantschap is in absolute getallen en in relatieve zin zeer gering. Kinderen van bloedverwante ouders hebben, zo blijkt uit het rapport, vooral een verhoogde kans op een aantal zeer zeldzame (autosomaal recessieve) erfelijke aandoeningen, die slechts een zeer klein deel uitmaken van het totale aantal aangeboren afwijkingen. Het RIVM rapport geeft aan dat kinderen uit cosanguïne relaties een extra kans van 1 tot 2 procent hebben op een aangeboren afwijking bovenop de kans in de algemene populatie van 2 tot 3 procent. Slechts een beperkt deel van de erfelijke aandoeningen die wordt veroorzaakt door bloedverwantschap leidt tot sterfte. Met andere woorden bloedverwantschap van ouders draagt in zeer geringe mate bij aan de verklaring van de perinatale sterfte bij Nederlandse allochtonen. Al met al gaat het dus om zeer kleine aantallen. Echter, we moeten natuurlijk wel beseffen dat de gevolgen voor de ouders die hiermee te maken hebben zeer groot zijn. Op verzoek van uw Kamer bereid ik een beleidsbrief ‘ketenzorg zwangerschap en geboorte’ voor die u in mei ontvangt. In deze brief komen mijn ambities over de integrale aanpak van babysterfte aan de orde. Ik verwijs u verder naar deze brief.

Vraag 3
Gaat u op basis van deze uitkomsten nader onderzoek doen naar de omvang en gevolgen van huwelijken tussen bloedverwanten, en bent u voornemens de Kamer over de uitkomsten daarvan zo spoedig mogelijk te berichten?

Antwoord 3
Nee, dat ben ik niet van plan, gelet op het beperkte risico dat hiermee samenhangt. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 2.

Vraag 4
Bent u voornemens meer voorlichting te geven aan genoemde bevolkingsgroepen over de gezondheidsrisico's voor kinderen die geboren kunnen worden uit neef-nichthuwelijken en wat doet u als voorlichting onvoldoende blijkt te werken?

Antwoord 4
Ik ben met u van mening dat voorlichting en advisering over mogelijke (genetische) risico’s van bloedverwantschap belangrijk zijn. Naar mijn idee zou het onderdeel moeten zijn van voorlichting in de prenatale en preconceptionele periode. Mijn beleidsambities op het terrein van preconceptiezorg, vormen eveneens onderdeel van beleidsbrief ‘ketenzorg zwangerschap en geboorte’ die binnenkort aan uw Kamer wordt aangeboden. Deze beleidsvoornemens baseer ik mede op het eerder genoemde advies van de Gezondheidsraad over preconceptiezorg. Ik verwijs u verder naar deze brief.

Vraag 5
Bent u van plan, indien nader onderzoek naar neef-nicht huwelijken daartoe aanleiding geeft, het ontheffingsverzoek weer noodzakelijk te maken voor aangevraagde neef-nicht huwelijken?

Antwoord 5
Nee er zijn geen voornemens in die richting; een verbod op neef-nicht huwelijken bestaat niet in ons land en heeft ook nooit bestaan. Wellicht dat wordt gedoeld op het gegeven dat voordat het nieuwe huwelijksrecht van kracht werd per 1 januari 1971, niet alleen alle verbintenissen tot en met de derde graad waren verboden maar ook huwelijken tussen
(oud-) oom en nicht en (oud-)tante en neef. Met betrekking tot dat laatstgenoemde verbod was er de mogelijkheid om dispensatie te vragen. Bij de invoering van het nieuwe huwelijksrecht is laatstgenoemd verbod afgeschaft.
Het kabinet overweegt niet om een verbod op neef-nicht huwelijken in te voeren. Er zijn geen redenen om af te wijken van de beleidslijn die eerdere kabinetten in deze hebben ingenomen. De invoering van een verbod op huwelijken tussen neven en nichten zou naar mijn mening een disproportionele maatregel zijn. Een dergelijk verbod grijpt zeer diep in in het persoonlijke leven van de partners, terwijl het risico op het krijgen van een kind met een aangeboren afwijking bij een neef-nicht echtpaar zeer beperkt is. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn antwoord op vraag 2. Dat risico rechtvaardigt geen huwelijksverbod voor alle neef-nicht echtparen. Daar komt bij dat ook niet-verwante paren een genetisch risico kunnen hebben dat vele malen hoger is; ook voor hen zou dan een huwelijksverbod moeten gelden. Tot slot merk ik op dat consanguïne relaties een verschijnsel is dat wereldwijd in ruime mate bekend is. Een wettelijk verbod zal aan dat gegeven niets veranderen.

1) Tros Kamerbreed, 15 maart 2008