Antwoorden op kamervragen van Leijten en Kant over problemen in de thuiszorg en het stagneren van de extramurale zorg

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DLZ-K-U-2842701

19 mei 2008

Antwoorden van staatssecretaris Bussemaker op kamervragen van de Kamerleden Leijten en Kant over de problemen in de thuiszorg en het stagneren van extramurale zorg 2070816190. Vraag 1
Hoe beoordeelt u de brief van ActiZ en berichten dat ouderen en chronisch zieken te weinig zorg kunnen krijgen om zelfstandig thuis te blijven wonen? 1) 2) 3) 4)

Antwoord 1
Ik neem de signalen serieus, maar het is me ook helder dat er veel verwarring en onduidelijk bestaat. We bevinden ons in een transitiefase waarin nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd.
Dit kan leiden tot vragen over de afstemming tussen bestaande en deze nieuwe mogelijkheden.

Vraag 2
Erkent u dat er problemen zijn voor mensen om zelfstandig thuis te kunnen blijven wonen? Zo ja, waar bestaan in uw optiek deze problemen uit?
Zo neen, bent u bereid onderzoek te doen naar de door ActiZ, en het Landelijke Organisatie Cliëntenraden (LOC) - Stichting Landelijke Patiënten- en BewonersRaden (LPR) in de GGZ beschreven problemen?

Antwoord 2
Ik heb een overleg gepland met Actiz, LOC en andere deskundigen. Samen kunnen we bezien wat precies de aard is van de door hen gesignaleerde knelpunten, welke punten zwaar en minder zwaar wegen en welke oplossingen kunnen worden gevonden.
Ook zal ik mijn antwoord op de brief van Actiz waarin de problematiek wordt beschreven in afschrift aan de Kamer sturen.

Vraag 3
Is het waar dat de oorzaak is gelegen in een verandering in de indicatiestelling, doordat het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) sneller een indicatie voor ‘verblijf’ vaststelt waar een lagere vergoeding bij hoort? 3)

Vraag 5
Vindt u het acceptabel dat de gevolgen hiervan (zie vraag 2 en 3) zijn dat mensen die dat wel willen niet meer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen. Zo ja, waarom? Zo neen, wat gaat u ondernemen om dit tegen te gaan?

Antwoord 3 en 5
Sinds 1 juli 2007 indiceert het CIZ de noodzakelijke zorg voor de groep mensen die zijn aangewezen op verblijfszorg in termen van zorgzwaartepakketten (ZZP’s). De criteria voor de indicatie voor verblijf zijn daarbij niet gewijzigd. Er is dus geen reden te veronderstellen dat het CIZ sneller dan voorheen voor deze groep een indicatie voor verblijf afgeeft.
De criteria om wel of geen verblijf te indiceren volgen uit de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ. Bepalend is of de zorgvraag zodanig is dat deze noodzakelijkerwijs moet worden geboden in een beschermde woonomgeving, therapeutisch leefklimaat dan wel in een omgeving waar permanent toezicht is geborgd. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen wat de mantelzorg in de thuissituatie nog kan bieden. De zorgvraag is dus leidend bij de indicatiestelling en niet de kosten. Als een beschermde woonomgeving wordt geïndiceerd wordt de indicatie voor de zorg uitgedrukt in een ZZP. De prijs van het ZZP is leidend voor de hoeveelheid zorg die geboden kan worden intramuraal of thuis in de vorm van het volledig pakket thuis.
Het is mijn verantwoordelijkheid om goede zorg mogelijk te maken, maar het is ook mijn verantwoordelijkheid dat die zorg rechtmatig en doelmatig wordt geleverd.
In artikel 2 lid 2 Besluit zorgaanspraken AWBZ wordt daarom bepaald dat er alleen aanspraak op de AWBZ bestaat als de verzekerde daar “uit het oogpunt van doelmatige zorgverlening” op is aangewezen. Het CVZ geeft hier nadere invulling aan: “doelmatige zorgverlening betekent ondermeer dat als een verzekerde is aangewezen op verblijf maar thuis wenst te blijven, hij in de thuissituatie zorg kan ontvangen tot het kostenniveau dat bij verblijf in een instelling aan de orde zou zijn. De verzekerde zal dan zelf in de rest van de zorgvraag moeten voorzien, hetzij door mantelzorg, hetzij door zelf zorg in te kopen”.

Met de prijs van het ZZP kan op een verantwoorde wijze goede zorg –het volledig pakket thuis- worden geleverd in een thuissituatie. Het is echter niet mogelijk om in íedere situatie thuis met de prijs van een ZZP goede zorg te leveren. Of het mogelijk is om goede zorg thuis veilig en doelmatig te verlenen hangt dus af van de omstandigheden van het geval (zoals woonsituatie, afstand tot zorgverlener etc.) en is ter beoordeling aan de zorgaanbieder.

Vraag 4
Is het waar dat ook ouderen die geen indicatie voor verblijf krijgen, maar wel veel thuiszorg nodig hebben erop achteruit zijn gegaan? 3) Indien u dit niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?

Antwoord 4
Ouderen die niet in aanmerking komen voor een indicatie voor verblijf ontvangen een indicatie uitgedrukt in functies en klassen. De uitgangspunten voor de indicatiestelling zijn niet gewijzigd. Ouderen die geen indicatie voor verblijf krijgen zijn er dan ook niet op achteruit gegaan.

Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en 5 al heb aangegeven betekent doelmatige zorgverlening dat het kostenniveau thuis niet hoger kan zijn dan bij opname in een instelling (enkele uitzonderingen daargelaten). Het is dan de vraag aan welke instelling wordt gerefereerd, bijvoorbeeld aan het gemiddelde kostenniveau van een verpleeghuis of dat van een verzorgingshuis.
Als geen indicatie voor verblijf is afgegeven kan die vraag niet eenvoudig worden beantwoord en kan zorg worden toegewezen tot het kostenniveau van zwaardere intramurale zorg voordat de doelmatigheidsvraag aan de orde komt, ook als de indicatie op basis van een ZZP relatief licht zou uitvallen.

Vraag 6
Hoe is de verandering in de indicatiestelling per 1 juli 2007 voor verblijf thuis tot stand gekomen?

Antwoord 6
Per 1 juli 2007 indiceert het CIZ de noodzakelijke zorg voor de mensen die zijn aangewezen op verblijfszorg in termen van zorgzwaartepakketten (ZZP’s). Door de indicatiestelling in termen van ZZP’s sluit de taal van de indicatiestelling aan bij de voorgenomen invoering van ZZP’s in de bekostiging van AWBZ-verblijf. Aan de invoering van zorgzwaartepakketten is uitgebreid onderzoek voorafgegaan. Voor de invoering is de werkbaarheid ervan getest. De intensiteit van de verpleging en verpleging in de zorgzwaartepakketten is gebaseerd op wat thans in de zorginstellingen wordt geleverd.
De ervaringen met de indicatiestelling in de eerste 6 maanden zijn tot dusver positief.
Het leidt ondermeer tot een toename van de eenduidigheid in indicatiestelling.
Bij extramuralisering betekent de indicatiestelling op grond van een ZZP dat het leveren van verblijfszorg thuis in financiële zin gelijk wordt aan die in een instelling. Om hetzelfde niveau van zorg te kunnen bereiken in die thuissituatie is het van belang dat de woonsituatie geschikt is. De praktijk moet uitwijzen wat dat in individuele gevallen precies betekent. De zorgaanbieder zal moeten bepalen of hij in staat is de zorg thuis te leveren.
Het zal duidelijk zijn dat het van belang is dat goede voor zorg geschikte woningen tot stand komen. Ik heb daar met de Minister van WWI beleid voor ontwikkeld.

Vraag 7
Bent u bereid de beleidsregels voor de indicatiestelling aan te passen zodat mensen voldoende zorg thuis kunnen krijgen? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 7
Er is op dit moment geen aanleiding om de beleidsregels voor de indicatiestelling aan te passen. De huidige beleidsregels bevatten het afwegingskader om te toetsen of de verzekerde is aangewezen op verblijf. Dat is het geval als de zorg noodzakelijk moet worden geleverd in een beschermde woonomgeving, therapeutisch leefklimaat of dat permanent toezicht is vereist. Dit afwegingskader is niet de oorzaak van de genoemde knelpunten. Het is van belang dat de verzekerde niet de verblijfsindicatie ter zijde kan schuiven. De vraag is aan de orde op welke hoeveelheid zorg de thuiswonende verblijfsgeïndiceerde die wacht op een plaats in een zorginstelling redelijkerwijs is aangewezen. Over de hoeveelheid zorg die de zorgkantoren toewijzen indien de verzekerde – al dan niet vanwege overmacht – (nog) niet in de instelling is opgenomen zijn met betrokken partijen werkafspraken gemaakt om overbruggingszorg te leveren. Op korte termijn zal ik naar aanleiding van de signalen dat zorgkantoren daarin erg terughoudend zouden zijn met ZN in overleg treden.

Vraag 8
Bent u bereid onderzoek te laten doen of instellingen in staat zijn tot en over voldoende middelen beschikken, zowel financiële als personele, om voldoende zorg extramuraal te bieden? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 8
Zie mijn antwoord op vraag 2.

Vraag 9
Hoeveel mensen verblijven nu met een indicatie verblijf thuis? Bent u bereid landelijk onderzoek te doen onder deze mensen en hun gezinsleden, in hoeverre zij voldoende zorg ontvangen van voldoende kwaliteit en naar de eventuele overbelasting van mantelzorgers? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek verwachten? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 9
Er vindt nu geen aparte registratie plaats van mensen met een intramurale indicatie die ervoor kiezen thuis te blijven wonen. Het is wel van belang dat de voorwaarden waaronder keuzen gemaakt worden goed zijn en goed bekend zijn, maar het is niet noodzakelijk te weten hoeveel mensen hiervan gebruik maken.

Vraag 10
Hebben alle gemeenten ondersteunende en begeleidende taken overgenomen die door het beperken van de aanspraken in de AWBZ niet meer door AWBZ-instellingen kunnen worden gegeven? Zo ja, hoe is dat vormgegeven? Zo neen, waarom niet? Waar kunnen mensen, ook de mensen die niet beschikken over een oude/verlopen indicatie Ondersteunende Begeleiding (OB) van voor 1 januari 2008 en pas in 2008 aanspraak moeten doen op ondersteuning en begeleiding, tot die tijd terecht?

Antwoord 10
In 2008 blijven de bestaande indicaties geldig tot uiterlijk 1 januari 2009, tenzij ze eerder aflopen. Over nieuwe cliënten (inclusief cliënten met een aflopende indicatie) heb ik met ZN, VNG en de Federatie Opvang zodanige afspraken gemaakt voor 2008 dat een bepaalde mate van continuïteit gewaarborgd is en tegelijk een zorgvuldige overgang in 2009 tot stand komt.
De kern van die afspraken is dat zorgkantoren in 2008 de inkoop van ondersteunende begeleiding voor instellingen ten behoeve van nieuwe cliënten kunnen blijven doen, aanbieders voor de intake van die cliënten het CIZ-protocol opvang gebruiken, het CIZ dat protocol beschikbaar stelt en advies geeft over de zorgverlening. De gemeenten mandateren het zorgkantoor voor de inkoop. Ik wil hierbij benadrukken dat veel ondersteunende taken via de Wmo al tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten behoren.

1) Brief ActiZ aan u de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over extramuralisering 2) de Volkskrant, 26 maart 2008, pagina 9
3) http://www.zorgvisie.nl/nieuws/nieuwsoverzicht/nieuwsartikel/VWS-beleidJaagtOudereVerpleeghuisIn.htm
4) Trouw, 29 maart 2008