Antwoorden op kamervragen van Çörüz over het gedogen van seks met een minderjarige in een pleeggezin

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DJJ-K-U-2844863

9 mei 2008

Antwoorden van minister Rouvoet op de vragen van het Kamerlid Çörüz(CDA) over het gedogen van seks met een minderjarige in een pleeggezin (2070817240).

Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht ‘Bureau Jeugdzorg gedoogt seks in pleeggezin met meerderjarige’?

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Bent u het ermee eens dat gelet op het feit dat verschillende bureaus jeugdzorg hebben toegegeven dat zij het toestaan wanneer een minderjarig meisje – geplaatst in een pleeggezin – seksueel contact heeft met een meerderjarige jongen hiermee een overtreding plaatsvindt van het strafbaar gestelde in artt. 244 en 245 Sr en dat uitgangspunt zou moeten zijn om conform deze regeling te handelen in plaats van deze overtreding te accepteren?

Antwoord 2
In algemeenheid kan niet gezegd worden dat in het gegeven geval sprake is van een overtreding van het strafbaar gestelde in de artikelen 244 en 245. Artikel 244 handelt over seksuele handelingen met iemand beneden de 12 jaar. Daarvan is hier geen sprake en daarvoor zal vanzelfsprekend ook nooit enige ruimte zijn of mogen zijn.
Artikel 245 Sr. is in het onderhavige geval wel aan de orde. Dat artikel luidt: ‘Hij die met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met (…).’
Anders dan bij minderjarigen onder de twaalf jaar is voor deze leeftijdscategorie een specifieke beoordeling nodig van de vraag of er sprake is van ‘ontuchtige handelingen’.
Van ‘ontuchtige handelingen’, zoals in artikel 245 Sr staat, is sprake als de handelingen in strijd zijn met sociaal ethische normen. Volgens die normen en het vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie is het niet zonder meer strafbaar indien een meisje van 15 seksuele betrekkingen heeft met een jongen van 21. Gekeken moet worden naar de personen in kwestie, hoe ‘volwassen’ het meisje is, hoe het gedrag van de jongen is. Er moet sprake zijn van een gelijkwaardige relatie en geen afhankelijkheidsrelatie waarbij sprake zou kunnen zijn van enige dwang, noch fysiek noch psychisch, of andere vormen van negatieve beïnvloeding.
Uit het bericht in de Telegraaf en uit contacten die ik hierover heb laten opnemen met veel (gezins)voogdij-instellingen maak ik op dat wel degelijk serieus gekeken wordt naar de aard van de relatie en de betrokken personen alvorens te oordelen of een dergelijke relatie toelaatbaar is.
Vanzelfsprekend wens ik dat wordt opgetreden zodra er twijfels rijzen over de wenselijkheid van de relatie. Juist omdat het hier kwetsbare kinderen betreft, behoren zij extra goed – soms ook tegen zichzelf – beschermd te worden. Uit de inmiddels namens mij gevoerde gesprekken met de bureaus jeugdzorg heb ik alleszins de indruk gekregen dat zij voldoende zorgvuldig hiermee omgaan.

Vraag 3
Bent u ervan op de hoogte dat de Bureaus Jeugdzorg zich verdedigen met het argument dat de kinderen zullen weglopen wanneer hun relatie wordt verboden. Waarom wordt bij een zodanige dreiging niet gekozen voor gesloten jeugdzorg?

Antwoord 3
Hetgeen het artikel meldt over het toestaan van dergelijke relaties ‘omdat de kans anders groot is dat een meisje wegloopt uit het pleeggezin’ is geen algemeen beleid bij de bureaus jeugdzorg en bij de pleegzorg. Het is mij bekend dat het binnen de pleegzorg bijvoorbeeld een contra-indicatie voor plaatsing is wanneer het pleegkind een relatie heeft met een (aspirant) pleegbroer/zus. Als de relatie start na plaatsing, is het een reden om de plaatsing te beëindigen. Ditzelfde geldt voor kinderen die bij elkaar, of binnen dezelfde instelling, in een groep wonen. Het wordt dus over het algemeen juist niet toegestaan dat jeugdigen binnen de instelling of binnen een pleeggezin seksuele relaties onderhouden.
In voorkomende gevallen waarin een relatie van een meisje in een pleeggezin ontoelaatbaar wordt geacht omdat het schadelijk is voor (de ontwikkeling van) het meisje in kwestie en het niet lukt om haar bij haar meerderjarige vriend vandaan te houden, behoort plaatsing in gesloten jeugdzorg eventueel tot de mogelijkheden. Daarvoor is nodig dat de kinderrechter daarvoor gronden aanwezig acht en om die reden een machtiging gesloten plaatsing afgeeft. Omdat die maatregel ingrijpend is, vind ik het belangrijk dat in ieder individueel geval een afzonderlijke afweging plaatsvindt.

Vraag 4
Wat gaat u doen om deze praktijken een halt toe te roepen, en ervoor te zorgen dat de Bureaus Jeugdzorg de verantwoordelijkheid nemen voor de zorg die het kind nodig heeft?

Antwoord 4
Ik heb bij een overgrote meerderheid van de bureaus jeugdzorg en bij de landelijk werkende instellingen SGJ en Leger des Heils navraag laten doen naar hun beleid in dergelijke zaken.
Het beleid van deze instellingen is nagenoeg gelijk: de belangenafweging van de bjz’s, de SGJ en het Leger des Heils richt zich op het voorkomen van bedreigingen van de ontwikkeling en veiligheid van het kind in kwestie. Zij beoordelen de relatie door te kijken naar de gelijkwaardigheid van de beide partners en naar de mate van volwassenheid van de minderjarige. Veiligheid voor de minderjarige vinden zij vanzelfsprekend een belangrijke voorwaarde voor de minderjarige om zich goed te kunnen ontwikkelen. Onder die veiligheid wordt ook verstaan een gezonde seksuele ontwikkeling. Als een minderjarige (beneden de 16) een seksuele relatie heeft met een meerderjarige, wordt dat als een risicofactor beschouwd en zal de instelling moeten handelen. Zo zal de instelling nagaan of er sprake is van ongelijkheid in de relatie en of de minderjarige niet onder invloed van de meerderjarige partner dreigt te komen waartegen de minderjarige te weinig verweer heeft. In dat geval wordt er aangifte gedaan.
Als de woonplek waar de minderjarige verblijft niet voldoende bescherming hiertegen kan bieden, wordt ook tot overplaatsing overgegaan, desnoods naar een geheim adres.

Vraag 5
Kunt u vóór donderdag 17 april a.s. uw antwoorden aan de Kamer zenden, zodat deze meegenomen kunnen worden in het Algemeen Overleg over Jeugdzorg?

Antwoord 5
Het Algemeen Overleg over Jeugdzorg werd op 10 april jl. verplaatst tot een nader door uw Kamer te bepalen datum. Niettemin heb ik getracht zo spoedig mogelijk te antwoorden.