Antwoorden op kamervragen van De Wit, Langkamp en Karabulut over de financiële problemen van mensen door de verplichte ouderbijdragen jeugdzorg
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
5540364/08/DJJ
8 mei 2008
Antwoorden van minister Rouvoet , mede namens de minister van Justitie, op vragen van de kamerleden De Wit, Langkamp en Karabulut (allen SP) over de financiële problemen van mensen door de verplichte ouderbijdragen jeugdzorg (2070814190).
Vraag 1
Bent u bekend met het feit dat sommige mensen in financiële problemen kunnen komen doordat zij voor hun uithuisgeplaatste kind een verplichte ouderbijdrage jeugdzorg aan het Landelijk Bureau Inning Onderhouds-bijdragen (LBIO) moeten betalen?
Wist u dat mensen die in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) zitten hieruit gezet dreigen te worden (wegens het maken van onvermijdelijke nieuwe schulden) omdat zij hun verplichte ouderbijdrage nauwelijks bij elkaar gesprokkeld krijgen?
Zo neen, kunt u deze gevolgen van de verplichte ouderbijdrage onderzoeken?
Antwoord 1
Het is mij bekend dat sommige ouders moeite hebben om de verplichte ouderbijdrage te voldoen.
De groep ouders die in een Wsnp-traject zitten, zullen de maandelijkse bijdrage moeten bekostigen uit het zgn. vrij te laten bedrag, dat door de insolventierechter wordt vastgesteld. Dit zgn. vrij te laten bedrag bestaat uit een beslagvrije voet van 90%, conform de wettelijke regeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die door de rechter kan worden opgehoogd met een nominaal bedrag ten behoeve van maandelijkse noodzakelijke uitgaven voor de schuldenaar. Het gaat daarbij om uitgaven die niet reeds zijn meegenomen in de beslagvrije voet, zoals de kosten van kinderopvang en grote uitgaven als een wasmachine en niet verzekerde tandartskosten. Het vrij te laten bedrag kan ten hoogste 100% bedragen van de op de schuldenaar toepasselijke bijstandsnorm.
In sommige gevallen kan dit betekenen dat - gelet op andere meer noodzakelijke uitgaven voor levensonderhoud - er geen ruimte zal zijn voor het voldoen van de ouderbijdrage. In die gevallen dient deze ouderbijdrage aangemerkt te worden als een nieuwe schuld die ontstaat tijdens een Wsnp-traject. In de praktijk blijkt deze nieuwe, maar wel noodzakelijke schuld voor rechtbanken vrijwel nooit een reden te vormen om een lopend Wsnp-traject te beëindigen. Wel zal de schone lei die aan het einde van een goed doorlopen Wsnp-traject aan de schuldenaar wordt verleend, zich niet kunnen uitstrekken over deze nieuwe schuld. Dit betekent dat na afloop van het Wsnp-traject deze schuld wel in rechte opeisbaar blijft en alsnog door de ouders betaald dient te worden.
Vraag 2
Waarom is de ouderbijdrage ook verschuldigd als de ouders geen kinderbijslag ontvangen?
Antwoord 2
Ouders zijn krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Dit brengt kosten met zich mee die door de ouders gedragen moeten worden. In de gevallen dat de overheid de verzorging geheel of gedeeltelijk overneemt, wordt door de ouders op deze kosten bespaard. Tegen die achtergrond is het redelijk een ouderbijdrage op te leggen. Bij de bepaling van de hoogte van de ouderbijdrage is uitgegaan van de gemiddelde uitgaven voor een kind in een gezin met twee kinderen dat een éénouderuitkering ontvangt, minus een te reserveren bedrag ten behoeve van reiskosten voor het kind en dergelijke kosten die de ouders blijven houden. De regeling van de ouderbijdrage is dus gebaseerd op de besparing in de verzorgingskosten voor de ouder(s) door de uithuisplaatsing van hun kind. Het wel of niet ontvangen van kinderbijslag acht ik dan ook niet relevant voor het opleggen noch voor het betalen van de ouderbijdragen.
Vraag 3
Waarom kan buiteninvorderingstelling van de ouderbijdrage slechts plaatsvinden bij de persoon die algemene bijstand ontvangt, norm alleenstaande zonder kinderen, terwijl het juist per definitie mensen mét kinderen zijn die de ouderbijdrage verschuldigd zijn?
Bent u bereid de regeling te wijzigen zodat ook de bijdrage van de alleenstaande bijstandontvanger met kinderen buiteninvordering wordt gesteld?
Antwoord 3
Met de buiteninvorderingstelling wordt bedoeld een oplossing te bieden voor die situaties waarin de betalingsonmacht al direct vaststaat. Bijvoorbeeld in het geval een betalingsplichtige algemene bijstand ontvangt. In het geval een ouder een uitkering ontvangt naar de norm alleenstaande is in deze situatie sprake van een uithuisplaatsing van een of meer kinderen. Deze ouder is dus door de uithuisplaatsing van zijn kinderen teruggevallen naar de norm voor een alleenstaande waarin geen bedrag is opgenomen bedoeld ter besteding voor de tot het gezin behorende kind(eren).
Anders is dit indien de ouder een uitkering ontvangt naar de norm voor een alleenstaande ouder of volledig gezin. In deze uitkeringsnormen is immers rekening gehouden met de volledige zorg voor een of meer kinderen.
Mede met het oog op het uitgangspunt van de wetgever - zoveel mogelijk ouders moeten worden aangesproken op hun (financiële) verantwoordelijkheid - acht ik het niet nodig de regelgeving op dit punt aan te passen.
Vraag 4
Waarom bestaat er geen hardheidsclausule ten aanzien van de te betalen ouderbijdrage? Bent u bereid om een hardheidsclausule in deze regeling op te nemen? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 4
Bij de totstandkoming van de ouderbijdrageregeling was het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever die regeling onafhankelijk van het inkomen te maken. Bij de bepaling van de hoogte van de ouderbijdrage is uitgegaan van de gemiddelde uitgaven voor een kind in een gezin met twee kinderen dat een éénouderuitkering ontvangt, minus een te reserveren bedrag ten behoeve van reiskosten voor het kind en dergelijke kosten die de ouders blijven houden.
Doordat een kind uit huis is geplaatst en de verzorgingskosten ten laste van de overheid komen, levert dit een besparing op voor de ouder(s) in de verzorgingskosten. Hierdoor is het billijk dat de overheid een ouderbijdrage vraagt.
De opname in de wet van een hardheidsclausule werd niet wenselijk geacht. Voor die gevallen waarin het nauwelijks mogelijk is om de bijdrage te voldoen is buiteninvorderingstelling mogelijk.
Vraag 5
Vindt u het redelijk dat de hoogte van de te betalen ouderbijdrage niet afhankelijk is van de hoogte van het inkomen van de ouder(s)? Bent u bereid te onderzoeken of de verplichte ouderbijdrageregeling een inkomensafhankelijke regeling kan worden en wat daar de gevolgen van zouden zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 5
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven is er destijds bewust voor gekozen de regeling onafhankelijk van het inkomen te maken. Bijkomende overwegingen waren dat in het geval de ouderbijdragen inkomensafhankelijk zouden worden vastgesteld, dit een verzwaring van de administratieve lasten zou betekenen voor zowel de ouders als het LBIO (o.a toets op inkomen). Daarnaast vormden ook fraudegevoeligheid en ingewikkeldheid bij de praktische toepassing van een inkomensafhankelijke regeling en daarmee samenhangende aanmerkelijke uitvoeringskosten de belangrijkste oorzaken om te kiezen voor een niet inkomensafhankelijke regeling (zie Kamerstukken 1992 - 1993, 22 060, nr. 5). Deze gronden acht ik ook nu nog valide. Ik zie geen aanleiding op deze keuze terug te komen.
Vraag 6
Welke maatregelen gaat u nemen om deze problemen te ondervangen of de gevolgen te verzachten? Kunt u dit toelichten?
Antwoord 6
Ik acht het niet nodig om aanvullende maatregelen te treffen. Voor die gevallen waarvan vaststaat dat er in de regel te weinig betalingscapaciteit beschikbaar is voor deze ouderbijdrage, voorziet de Algemene maatregel van Bestuur al in een regeling voor buiteninvorderingstelling.
In de gevallen waarin buiteninvorderingstelling niet mogelijk is maar een ouder de betaling van de (gehele) ouderbijdrage vanwege bepaalde individuele omstandigheden niet (meer) kan nakomen, geldt bovendien het volgende. Bij de incasso van deze schulden geldt de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgenomen regeling omtrent de beslagvrije voet. Deze regeling verzekert de betrokken ouder een beslagvrije voet ter hoogte van 90% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm toekomt. Hiermee is voorzien dat een schuldenaar in zijn levensonderhoud kan blijven voorzien. Deze regeling geldt ook voor schulden in het kader van de ouderbijdragen als blijkt dat een dergelijk vordering oninbaar is. In de praktijk zal de (deels) oninbare vordering in de administratie van het LBIO worden afgeboekt.
Daarnaast valt nog de bijzondere situatie te onderscheiden dat er sprake is van een schuldsanering via een minnelijke betalingsregeling met de schuldeisers. In dat geval zal het LBIO doorgaans deelnemen aan de minnelijke betalingsregeling tegen finale kwijting van de resterende schuld. Op die wijze wordt voorkomen dat een onnodig, en voor de schuldenaar ook intensief, Wsnp-traject nodig is.