115 miljoen voor rekenen en taal
De komende drie jaar wordt in totaal ruim euro 115 miljoen geïnvesteerd om het reken- en taalniveau van leerlingen te verhogen. Vanaf 2011 volgt jaarlijks een structureel bedrag van circa euro 15 miljoen.
Landelijk wordt in overleg met leraren vastgesteld wat leerlingen van taal en rekenen moeten kennen en kunnen op de overgangen tussen verschillende schooltypen. Of leerlingen voldoen aan het vereiste taal- en rekenniveau wordt tijdens de schoolcarrière getoetst: in het basisonderwijs worden de mogelijkheden hiervan nader onderzocht, op middelbare scholen wordt dat verplicht binnen de eindexamens, in het mbo zal zo spoedig mogelijk worden over gegaan op centrale examinering van Nederlands en rekenen/wiskunde op mbo 4 niveau. De bewindspersonen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap nemen hiermee de belangrijkste aanbevelingen over van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen.
“Taal en rekenen is de basis voor een vervolgopleiding of werk. Die basis moet van onweersproken kwaliteit zijn, daarom investeren wij de komende jaren fors om die basis te versterken“, aldus de bewindspersonen van het ministerie van Onderwijs.
Doorlopende leerlijn van 4 tot 18 jaar
Voor docenten, schoolleiders en ouders moet duidelijk worden over welke kennis en vaardigheden een leerling op een bepaalde leeftijd op een bepaald schoolniveau dient te beschikken. Daarom worden voor de hele breedte van het onderwijs niveaubeschrijvingen voor taal en rekenen/wiskunde vastgesteld. Doel van deze zogenaamde referentieniveaus is het verhogen van het taal- en rekenniveau van leerlingen en studenten. Tegelijkertijd zorgt invoering van de referentieniveaus voor een betere aansluiting tussen de verschillende onderwijsinstellingen. De verschillende schooltypes weten zo beter van elkaar wat ze met taal en rekenen doen. De referentieniveaus worden in 2008 voorgelegd aan het onderwijsveld tijdens brede veldraadplegingen. Van 2008-2010 worden pilots opgezet waarin de vertaling van de referentieniveaus naar de onderwijspraktijk zorgvuldig wordt onderzocht.
Toetsing en examinering in het PO, VO en BVEDe referentieniveaus en bijbehorende toetsing bieden voor het eerst de mogelijkheid om de ontwikkeling van taal- en rekenbeheersing van een leerling door de hele schoolcarrière nauwkeurig te volgen. Hoe scholen dit doen, is een verantwoordelijkheid van de school- of instelling. Zij kunnen zelf bepalen welke leermiddelen ze gebruiken en dus ook welke tussentijdse toetsing of bijlessen nodig zijn. Het niveau van taal en rekenen zal ook moeten worden vastgesteld om de doorstroommogelijkheden van de leerling naar vervolgonderwijs of arbeidsmarkt te bepalen. In het primair onderwijs worden de referentieniveaus verwerkt in leerlingvolgsystemen en toetsen. In het voortgezet onderwijs zullen de onderdelen uit het taal en rekenonderwijs die voor doorstroming relevant zijn verplicht worden getoetst in de eindexamens. Er zal geen verplichting zijn tot het afnemen van tussentijdse toetsen. In het mbo zal voor niveau 4 zo spoedig mogelijk worden overgegaan op centrale examinering van Nederlands en rekenen/wiskunde. Op die manier wordt gegarandeerd dat iemand met een mbo 4 diploma zeker voldoet aan de instroomeisen die het hbo stelt. Centrale examinering voor taal en rekenen op niveau 4 van het mbo is een forse verandering ten opzichte van de huidige examensystematiek en zal in nauwe samenwerking met het onderwijsveld gestalte krijgen. Voor de voorbereiding van de examens zal dan ook ruim de tijd worden uitgetrokken.
Lerarenopleidingen
Voor pabo’s en tweedegraads lerarenopleidingen wordt de minimum instroomeis voor taal en rekenen vastgesteld op het niveau van een afgestudeerde met een mbo-4 opleiding of iemand met een havo-diploma. Dit referentieniveau wordt in de bekwaamheidseisen van de pabo’s opgenomen. Daarmee wordt gewaarborgd dat de leraar goed is voorbereid om taal- en rekenonderwijs te verzorgen aan leerlingen op de basisschool of de onderbouw van de middelbare school.