De Nederlandse Grondwetsquiz

In het kader van het 25-jarig bestaan van de Grondwet heeft het ministerie van in april 2008 de Nederlandse Grondwetsquiz uitgeschreven. De quiz kon op de website van het ministerie ingevuld worden en verscheen in alle regionale dagbladen, in alle edities van het Algemeen Dagblad, het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad.

Op dinsdag 20 mei vond in de oude zaal van de Tweede Kamer de Kamerquiz plaats: tien winnaars van de kranten- en internetquiz streden tegen tien Tweede-Kamerleden en tien parlementaire journalisten om de eervolle titel ‘Grondwetskenner 2008’.

Hieronder vindt u de vragen en antwoorden op de Nederlandse Grondwetsquiz en de Kamerquiz.

1. Hoeveel leden telt het Nederlandse parlement?

a) 150 b) 200 c) 225 d) 225 plus de ministers, maar het aantal ministers varieert regelmatig.

Het juiste antwoord is c. Het parlement is een andere benaming voor de Staten-Generaal. Artikel 51 van de Grondwet zegt dat de Staten-Generaal bestaat uit de Tweede Kamer (150 leden) en de Eerste Kamer (75 leden). Het parlement telt dus 225 leden. Het aantal ministers doet er niet toe, want ministers zitten niet in het parlement maar in de regering.

2. Hoeveel artikelen telt de Nederlandse Grondwet?

a) 23 b) 142 c) De Grondwet verandert regelmatig, dus het aantal artikelen ook. d) 89

Het juiste antwoord is b. De Grondwet telt 142 artikelen, plus enkele zogeheten additionele artikelen. De Grondwet verandert niet regelmatig – de laatste belangrijke wijziging vond 25 jaar geleden plaats – zodat dit aantal artikelen behoorlijk stabiel is.

3. Welk van de volgende stelling is niet juist?

a) Een minister kan nooit lid zijn van de Tweede Kamer b) Iemand die lid is van de Eerste Kamer kan niet tegelijkertijd lid zijn van de Tweede Kamer c) Iemand kan niet tegelijkertijd lid zijn van de Raad van State en van de Tweede Kamer d) Er is geen maximumleeftijd voor het kamerlidmaatschap.

Het juiste antwoord is a. Alternatief b is juist: niemand kan tegelijkertijd lid zijn van de Eerste en de Tweede Kamer (zie artikel 57, lid 1 van de Grondwet. Alternatief c is ook juist: wie lid is van de Staten-Generaal – en dus lid is van de Tweede Kamer – kan niet ook lid zijn van de Raad van State (artikel 57, lid 2 van de Grondwet). En ook alternatief d is juist: er is geen maximumleeftijd voor het kamerlidmaatschap. Wel een minimumleeftijd: om lid te zijn van de Staten-Generaal moet men minstens 18 jaar oud zijn (art. 56 van de Grondwet). Wat onder alternatief a is niet correct, en daarmee is a het juiste antwoord op deze vraag. In artikel 57, lid 3 van de Grondwet staat dat een minister, die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, ‘dit ambt verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal’.

4. Wat is het Koninkrijk der Nederlanden?

a) Dat is een oude benaming voor het ‘Nederlandse’ grondgebied in het begin van de 19e eeuw, toen het huidige Nederland en Vlaanderen ‘de Nederlanden’ vormden b) Het Koninkrijk der Nederlanden omvat alle provincies van Nederland c) Het Koninkrijk der Nederlanden telt drie landen: Nederland, Aruba en de Neder­landse Antillen d) Het Koninkrijk der Nederlanden omvat de twaalf provincies van Nederland en enkele voormalige koloniën in de oost.

Het juiste antwoord is c. Het Koninkrijk der Nederlanden omvat méér dan alleen Nederland, het gebied dat in Europa ligt. Ook de eilanden van de Nederlandse Antillen vallen onder het Koninkrijk. Eén eiland heeft de status van land (Aruba), de andere Antilleneilanden samen (Curaçao, Bonaire, Saba, St. Maarten en St. Eustatius) vormen ook een land. Met het land Nederland telt het koninkrijk dus drie landen. Suriname is in 1975 onafhankelijk geworden en heeft daarmee het koninkrijk verlaten. De landen die tot het koninkrijk behoren staan overigens niet in de Grondwet maar in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, wat kan worden gezien als een ‘grondwet’ van een samenwerkingsverband tussen deze drie landen. St. Maarten en Curaçao hebben te kennen gegeven ook een land binnen het koninkrijk te willen worden. Is dat eenmaal gebeurd (waarschijnlijk eind 2008), dan telt het koninkrijk vijf landen. De Antillen worden dan opgeheven, die kleine Antilleneilandjes worden dan onderdeel van het land Nederland.

5. Wetten worden gemaakt door de wetgevende macht, ofwel: ‘de wetgever’. Wie is – op centraal niveau – de wetgever?

a) Het parlement b) De Tweede Kamer, de Eerste Kamer en de Raad van State c) De regering, maar de koningin heeft geen wetgevende bevoegdheid d) De Staten-Generaal, samen met de regering.

Het juiste antwoord is d. De wetgever (de wetgevende macht) is in Nederland in handen van twee ambten: de regering en de Staten-Generaal. Dat staat in artikel 81 van de Grondwet. Meestal maakt de regering een wetsvoorstel, en zendt dit – nadat de Raad van State hierover heeft geadviseerd – naar de Tweede Kamer. Daar wordt over dit wetsvoorstel vergaderd. De Tweede Kamer kan hier nog wijzigingen in aanbrengen. Neemt de Tweede Kamer het wetsvoorstel aan, dan gaat het naar de Eerste Kamer. Deze kan het wetsvoorstel niet wijzigen, alleen verwerpen en aannemen. Om een wet te maken zijn dus zowel de regering als het parlement nodig. Overigens komt het ook voor dat de Tweede Kamer het initiatief neemt om een wetsvoorstel in te dienen. Maar ook dat zijn de Raad van State nodig (voor het advies), de Eerste Kamer en de regering om van het wetsvoorstel een echte wet te maken.

6. In welke gemeente zal kroonprins Willem-Alexander ooit tot koning worden benoemd?

a) De koning wordt in Nederland niet benoemd, hij wordt beëdigd en ingehuldigd b) De Grondwet bepaalt dat de koning in Amsterdam wordt benoemd c) De Grondwet en ook andere wetten laten die keuze over aan de koning zelf d) De Staten-Generaal bepalen in welke plaats de benoeming zal plaatsvinden.

Het juiste antwoord is a. Nederland is een monarchie en kenmerkend daarvoor is dat er altijd een koning(in) is. Bekend zijn de uitspraken The King is dead, long live de King en The King never dies. Beide zeggen hetzelfde: als de zittende koning overlijdt, wordt zijn troonsopvolger ‘van rechtswege’ de nieuwe koning. Dat gebeurt dezelfde seconde al, zodat de monarchie nooit zonder koning – hoe kort ook – komt te zitten. De koning wordt in Nederland dus niet benoemd, hij ‘is’ het al. De beëdiging en inhuldiging zijn louter ceremoniële aangelegenheden. De Grondwet schrijft in artikel 32 wel voor dat de beëdiging en inhuldiging plaatsvinden in de hoofdstad.

7. Kan iedere Nederlander de vergaderingen van de Tweede Kamer bijwonen?

a) Ja, maar alleen als er wordt vergaderd over een onderwerp dat hem in het bijzonder aangaat b) Ja, maar als de voorzitter vindt dat een onderwerp zonder publiek moet worden behandeld, moet het publiek de zaal verlaten en worden de deuren gesloten c) Ja, altijd d) Nee, alleen de pers mag bij de vergaderingen zijn.

Het juiste antwoord is b. In de Grondwet staat (artikel 66) dat de vergaderingen van de Staten-Generaal – dus van de Tweede én Eerste Kamer – openbaar zijn. Iedereen mag dus komen kijken en luisteren, ook al betreft het een onderwerp waar de bezoeker niets mee heeft. Ook de media mogen bij de vergaderingen aanwezig zijn. Dat alles versterkt de democratie. Als de Kamervoorzitter vindt dat er bij een bepaald onderwerp geen publiek mag zijn – bijvoorbeeld als er gevoelige informatie over personen wordt behandeld – dan kunnen de deuren worden gesloten. Dan zal iedereen de zaal moeten verlaten, totdat dit onderwerp achter de rug is.

8. In de Nederlandse Grondwet staan de (grond)rechten van de burger. Welke van de volgende stellingen is of zijn waar?

I. In Nederland is discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, niet toegestaan.
II. Omdat de overheid, zoals de Grondwet zegt, ‘de werkgelegenheid bevordert’, heeft iedere Nederlander recht op werk.

a) Beide stellingen zijn waar b) Beide stellingen zijn niet waar c) Stelling I is waar, stelling II is niet waar d) Stelling I is niet waar, stelling II is waar.

Het juiste antwoord is c. De eerste stelling is correct: het is artikel 1 van de Grondwet. De tweede stelling gaat over de zogeheten sociale grondrechten. Er zijn twee soorten grondrechten te onderscheiden: klassieke en sociale. Klassieke grondrechten zijn de vrijheidsrechten: zij garanderen dat de burger ‘vrij’ is. Hij heeft recht op vrije meningsuiting, godsdienstvrijheid en de vrijheid om te vergaderen, te betogen en zich te verenigen. Die vrijheid is er, de overheid moet daar als het ware van afblijven. Bij de sociale grondrechten wordt de overheid juist gevraagd iets te doen. In de Grondwet staat dat de overheid zich moet inspannen voor een goed leefmilieu, voor voldoende woongelegenheid, voor de volksgezondheid en dat mensen zich maatschappelijk en cultureel kunnen ontplooien. De overheid moet ook, aldus artikel 19 van de Grondwet de werkgelegenheid bevorderen. Dat betekent niet dat iemand met de Grondwet in de hand naar de overheid kan stappen en een baan eisen. Daarom is stelling II niet correct.

9. Kan in Nederland de doodstraf worden opgelegd?

a) Nee, de Grondwet bepaalt dat de rechter de doodstraf niet kan opleggen b) Ja, de doodstraf kan worden opgelegd maar de uitvoering daarvan – de executie – moet plaatsvinden in een ander land c) Ja, maar alleen in heel bijzondere gevallen d) Ja, maar de koningin verleent dan bijna altijd gratie.

Het juiste antwoord is a. De Grondwet is er in artikel 114 heel duidelijk over: de doodstraf kan niet worden opgelegd. De doodstraf kan daarmee ook niet worden uitgevoerd, ook niet in een ander land. Deze bepaling is een opdracht aan de rechter: hij mag de doodstraf niet opleggen. Nu de doodstraf niet bestaat, kan de rechter hem ook niet opleggen.

10. In de Grondwet staan de grondrechten van alle inwoners van Nederland en de spelregels van de democratie. Er staat nog meer in. Welk van de volgende stellingen is of zijn waar?

I. In de Grondwet van Nederland is vastgelegd welke kleuren de vlag heeft en wat ons volkslied is.
II. In de Grondwet staat hoe de Grondwet moet worden gewijzigd.

a) Beide stellingen zijn waar b) Beide stellingen zijn niet waar c) Stelling I is waar, stelling II is niet waar d) Stelling I is niet waar, stelling II is waar.

Het juiste antwoord is d. De eerste stelling is niet waar. De kleur van de vlag, hoe het rijkswapen eruit ziet en wat ons volkslied is – we zoeken het tevergeefs in de Grondwet. In de Grondwet (artikel 137 en verder) staat wel de procedure hoe de Grondwet moet worden gewijzigd.

11. Als een wet wordt gemaakt, moet de Raad van State hierover adviseren. Welke stelling over de Raad van State is waar?

a) De koningin is voorzitter van de Raad van State, maar zij gaat bijna nooit naar de vergaderingen van de Raad van State b) Toen Willem-Alexander met Máxima trouwde, werd hij lid van de Raad van State c) De Raad van State heeft één functie: adviseren over wetgeving d) In de Raad van State zitten alleen wijze mannen, die hun sporen hebben verdiend in het openbaar bestuur, de rechtspraak en de wetenschap.

Het juiste antwoord is a. De Raad van State werd al in 1531 ingesteld en is van oudsher het belangrijkste adviesorgaan van de regering. De koning is voorzitter van de Raad van State, zo staat in artikel 74 van de Grondwet. Ook de ‘vermoedelijke opvolger’ van de koning(in) wordt lid van de Raad van State als hij 18 jaar is – en dus niet toen Willem-Alexander met Máxima trouwde. De Raad van State heeft naast een adviesfunctie ook een rechtsprekende functie: hij behandelt milieuzaken en kwesties over ruimtelijke ordening en vreemdelingenzaken in hoger beroep. Het betreft dus altijd geschillen tussen een burger en de overheid, zoals een gemeente. Bij de Raad van State werken dus ook gewoon rechters. Zowel de rechters als de adviseurs zijn mannen én vrouwen, zodat antwoord d fout is. De koningin is dan wel formeel voorzitter van de Raad van State, maar zij is niet daadwerkelijk betrokken bij de advisering van de regering – waar zij zelf in zit! – en treedt al helemaal niet op als rechter. Haar voorzitterschap is vooral symbolisch van aard. In de Raad van State heeft de koningin ook geen stemrecht. De vice-voorzitter van de Raad van State, mr. Herman Tjeenk Willink is degene die de Raad van State voorzit. Omdat de koningin formeel de voorzitter is, en Tjeenk Willink daar onder valt, wordt hij ook wel eens de ‘onderkoning van Nederland’ genoemd.

12. Wanneer treedt een wet in werking?

a) Een wet treedt in werking als de Raad van State de wet heeft goedgekeurd b) Een wet treedt in werking als de koningin haar handtekening eronder heeft gezet c) Een wet treedt in werking als een minister of een staatssecretaris – afhankelijk van wie voor de wet verantwoordelijk is – zijn handtekening eronder heeft gezet d) Een wet treedt in werking, nadat de koningin én een minister er hun handtekening onder hebben gezet, én de wet is gepubliceerd in het Staatsblad.

Het juiste antwoord is d. Antwoord a is onzin: de Raad van State adviseert weliswaar over wetten, maar hoeft deze niet goed te keuren. Na aanneming door de Eerste Kamer wordt een wetsvoorstel ‘bekrachtigd’: het wordt ondertekening door de regering, dus door een of meer ministers en de koningin. Door die handeling wordt een wetsvoorstel een wet. In de Grondwet staat verder (artikel 88) dat de wet de bekendmaking en inwerkingtreding van wetten regelt: de wet die dat regelt is de Bekendmakingswet. Een wet treedt pas in werking als de inwoners er kennis van hebben kunnen nemen. De wet moet dus eerst worden gepubliceerd. In de Bekendmakingswet staat dat een wet moet worden geplaatst in het Staatsblad. Na plaatsing treedt de wet – meestal op de eerste dag van de tweede kalendermaand na plaatsing – in werking. Gewone Nederlanders zullen deze krant wel nooit inkijken. Maar iedereen kan nu de wet raadplegen – deze staat ook op internet! Vanaf dat moment moet iedereen zich eraan houden en kan iedereen er rechten en plichten aan ontlenen.

13. Hoeveel wetten zijn er in Nederland?

a) Ongeveer 250 b) Ongeveer 1000 c) Ongeveer 1750 d) Ongeveer 2250.

Het juiste antwoord is c. Wie op www.wetten.nl kijkt, en alleen aanvinkt dat hij alle wetten wil oproepen, komt uit op zo’n 1.750 wetten. Daarnaast zijn er nog zo’n 2.400 algemene maatregelen van bestuur (regels die worden vastgesteld door de regering, dus zonder het parlement) en zo’n 6.700 ministeriële regelingen (die kunnen worden vastgesteld door één minister). In al deze wetten en regelingen staan weer talloze artikelen. In totaal zijn er zo’n 140 duizend bepalingen.

Daarnaast zijn er nog talloze ‘verordeningen’ van gemeenten en provincies, waterschappen, product- en bedrijfsschappen, brancheafspraken, verenigingsstatuten en huisregels, en natuurlijk de regels van Europees en internationaal recht. Dat zijn niet alleen regels die verplichtingen opleggen, maar het zijn ook regels die rechten voor burgers in het leven roepen. Wetten en regels beperken ons maar beschermen ons tegelijkertijd; ze ordenen de samenleving, beschermen waarden en belangen en scheppen duidelijkheid.

14. Welke van de onderstaande beweringen is niet terug te voeren op de Grondwet?

a) Mensen hebben het recht om zich te verenigen, door bijvoorbeeld een club of politieke partij op te richten. Ze mogen ook vergaderingen houden b) Wie een demonstratie wil houden, kan in principe zijn gang gaan. Maar er zijn grenzen: als de overheid – bijvoorbeeld de gemeente – wanordelijkheden verwacht, kan de demonstratie worden verboden c) Mensen kunnen een beroep doen op het briefgeheim: de overheid heeft niets te maken welke post je krijgt. Maar er zijn uitzonderingen d) Mensen hebben het recht op veiligheid.

Het juiste antwoord is d. Het eerste alternatief staat in artikel 9 van de Grondwet, evenals het tweede alternatief. Beide grondrechten (vrijheid van vereniging en vergadering en vrijheid van betoging) zijn niet absoluut. De wetgever kan er grenzen aan stellen. Zo kunnen bepaalde verenigingen worden ontbonden en kunnen demonstraties worden verboden als een burgemeester wanordelijkheden verwacht. Het briefgeheim wordt ook in de Grondwet gegarandeerd (artikel 13): het briefgeheim is – samen met het telefoongeheim – onschendbaar, maar ook hier kan de wet uitzonderingen op maken. Antwoord d is juist, omdat het recht op veiligheid nergens in de Grondwet wordt genoemd.

15. Kan onze Grondwet worden gewijzigd?

a) De Grondwet kan niet worden gewijzigd – daar is het juist een grondwet voor b) De Grondwet kan worden gewijzigd nadat de bevolking de wijziging per referendum heeft goedgekeurd c) Beide kamers van de Staten-Generaal moeten twee keer over een wijziging van de Grondwet stemmen. Na de eerste stemming wordt de Tweede Kamer ontbonden, en worden er Kamerverkiezingen uitgeschreven. Na de verkiezingen stemt het parlement nog een keer over de grondwetswijziging d) Als het parlement een verandering in de Grondwet wil doorvoeren, moet tweederde van de leden van de Tweede Kamer en tweederde van de leden van de Eerste Kamer daarmee instemmen. Is tweederde vóór, dan is de Grondwet gewijzigd.

Het juiste antwoord is c. Als de Grondwet moet worden gewijzigd, dan gebeurt dat eigenlijk per wet: er komt een wet die zegt wat er in de Grondwet moet veranderen. Meestal komt de regering met een voorstel, en na het advies van de Raad van State en de behandeling in de Tweede en Eerste Kamer wordt die wet aangenomen. Die procedure wordt de ‘eerste lezing’ genoemd. Vervolgens wordt de Tweede Kamer ontbonden. Meestal gebeurt dat als de Tweede Kamer vier jaar heeft gezeten; de Kamerontbinding valt dan samen met de reguliere verkiezingen. Doel van deze ontbinding en nieuwe verkiezingen is dat de burgers over de Grondwetsherziening kunnen meepraten of stemmen op die politieke partij die voor of juist tegen de Grondwetsherziening zijn. Omdat het vaak kleine aanpassingen van de Grondwet betreft, komen deze tijdens de verkiezingen meestal niet aan de orde. Het wetsvoorstel tot herziening van de Grondwet wordt na de verkiezingen, in de nieuwe samenstelling van de Tweede Kamer opnieuw behandeld: de ‘tweede lezing’. Als twee derde van de Tweedekamerleden voorstemt, en ook twee derde van de Eerstekamerleden, dan is de Grondwet gewijzigd. Antwoord d is fout, omdat in dit antwoord niet staat dat er twee lezingen nodig zijn: een vóór de verkiezingen (gewone meerderheid) en een ná de verkiezingen (twee derde meerderheid).